Een vroeg zomerschrijfsel over hagel en sneeuw
Door: Richard van Dijke
Blijf op de hoogte en volg Richard
21 Juni 2017 | IJsland, Akureyri
De dieren begonnen een wat vreemder uiterlijk te krijgen. De lammeren waren niet meer de dartele wezentjes van voorheen, ze oogden vadsig. Hun moeders waren inmiddels geschoren, maar niet helemaal. De wol rond hun achterwerk hadden ze behouden, waardoor ze in een vuilwitte tutu leken rond te lopen. Ik zag ook ganzen met het lichaam van een zwaan. Misschien waren het transganzen. Maar langzaam werd de omgeving leger. De wind werd gemeen koud, maar in het noorden van IJsland waaien dan ook poolwinden. De kou had gevolgen voor de neerslag; voor het eerst kreeg ik met hagel te maken. Ik keek naar een informatiebord, er stonden foto's op van een besneeuwde wereld. Ik zag bordjes staan bij afslagen met waarschuwingen over mogelijk onbegaanbare wegen door sneeuwval. Ondanks de kou deed het onwerkelijk aan, het was immers juni. Ik besloot om eens zo'n afslag te nemen, ik wilde wel eens meer zien dan route 1.
En dus reed ik het binnenland in, al vroeg ik me af of dit geen buitenland was want ik reed niet naar het hart van IJsland maar in de richting van de kust. Ik kreeg te maken met tegenwind en gravel, maar de beloning was groot want de omgeving was heel bijzonder. Ik reed een wereld in waarin niets groeide, er lag alleen maar steen. Het leek de beste benadering van fietsen op de maan, maar dan zonder kraters. Er was een zijweggetje naar iets dat Detifoss heette. Bij die naam verwachtte ik een stukje mondhygiëne, maar mijn route voerde langs een kloof met rivier en het bleek hier te gaan om een waterval in de loop van de rivier. Een stuk verderop vond ik wat duinen met zowaar weer wat begroeiing en dus hoefde ik die avond mijn tent niet op te zetten in het stenen puin. Die nacht hoorde ik rare geluiden, alsof er stukken zeil over mijn tent getrokken werden. In de ochtend zag ik wat er gaande was. Het waren lagen sneeuw die te zwaar werden en van de tent af schoven. De buitenwereld was wit. Het onwerkelijke idee was werkelijkheid geworden. Ik controleerde of de weg nog begaanbaar was, en inderdaad, het gravelpad was vrij van sneeuw. Het sneeuwde nog steeds en de wind kwam uit de richting waar ik naartoe moest. Ik twijfelde of ik wel moest gaan fietsen, maar ten eerste was mijn meest recente stop nog maar kort geleden en ten tweede was het maar sneeuw, geen regen. Daar dacht ik even later anders over, toen diezelfde sneeuw in mijn gezicht striemde en meer een mengsel leek tussen sneeuw en hagel. De Wegenwacht bood me een lift aan maar ik bedankte. Toch vroeg ik me iets later af waar ik mee bezig was in deze sneeuwstorm. Ik reed parallel aan een kloof die ik niet kon zien, ik kon sowieso niet veel zien, en na zo'n 30 km zou ik over een brug naar de overkant rijden en daar parallel aan de kloof weer terugrijden naar de hoofdweg. Nuttig. Waarom was ik niet direct teruggereden vanochtend, gezien het weer? Ik reed door maar besloot later alsnog terug te keren. En toen stopte het met sneeuwen. En dus reed ik alsnog door. Aan de andere zijde van de kloof reed ik door een heidegebied. Dat kon ik zien want het had hier helemaal niet gesneeuwd. Toch kwam daar abrupt verandering in en terwijl heide weer langzaam plaats maakte voor steen, vocht ik me opnieuw door sneeuw en gravel heen. Er was een afgravingsgebied en nadat ik het afgekeurd had als overnachtingsplaats maakte ik er nog wel een serie foto's, want de sneeuw op de bergen gruis gaf de omgeving een illusie van een zwart-wit pentekening (zie foto). Toen ik uiteindelijk wel een geschikte slaapplaats vond had ik een uur nodig om weer op temperatuur te komen. In de nacht kreeg ik last van mijn tenen. Ik wist dat mijn voeten de hele dag onderkoeld waren geweest maar ik had gedacht dat dat geen kwaad kon zolang ze niet bevroren. Toch waren mijn tenen gezwollen en deden ze eerst pijn, en later jeukten ze. Op het moment van schrijven zijn ze nog steeds niet helemaal de oude. In de ochtend zag ik weer sneeuw bij de kieren van de buitentent, maar het was sneeuw die in de nacht van de tent was gegleden. Het was de enige sneeuw in de omgeving, de rest van de wereld zag er weer leefbaar uit. Ik reed terug naar route 1 en zou me voortaan twee keer bedenken voor een omweg als deze.
Na een aantal kilometers rook ik zwavel en een uur later zag ik waarom. Er waren bussen op een parkeerplaats en ik zag stoom spuiten en ik wist voldoende; hier waren oprispingen van Moeder Aarde te aanschouwen. Ik reed er naartoe. Naast permanente stoomfonteinen waren er borrelende blubberputten en -kraters, stroompjes grijze brij en verkleurde grond in een woestijnachtige setting. Het was heel bijzonder om een poosje in deze wonderlijke omgeving rond te struinen. Na een zwaar klimmetje en een eenvoudige daling kwam ik aan in Reykjahlid. Ik was wel weer toe aan het aanvullen van mijn voorraad voedsel, maar hier was geen Bonus discountsupermarkt, alleen een standaardsupermarkt. Ik schrok van de prijzen, vond dat ik nog niet wanhopig genoeg was en hoopte het uit te zingen met wat ik nog had. Ik vervolgde de tocht langs een lichtblauw meer waaruit stoom kwam en besloot het Myvatn-meer rond te rijden voor een bijzondere attractie. Eind jaren 90 was ik fan van de Noorse band Dimmu Borgir ('duister kasteel/stad') en bij dit meer lag Dimmuborgir, een gebied met lavaformaties. Het was een wandelgebied met vele routes en ik pikte twee korte routes uit om de wonderlijke steenformaties te aanschouwen. Verderop langs het meer werd de scheiding water/land diffuus en liep de weg tussen vele watertjes en eilandjes door. Daarna was het gedaan met de pret en volgde er schapenland. En niet zo zuinig ook. Uren zocht ik naar een geschikte kampeerstek maar ik reed door een eindeloze corridor van prikkeldraad. Bovendien had ik nogal hinder van campings. Vooraf was ik blij geweest te vernemen dat er vele campings waren in IJsland, zo kon ik op een betaalbare manier aan een douche en wifi komen, zo eens in de week, maar inmiddels was mijn enthousiasme gezakt. Het is namelijk verboden wild te kamperen in de buurt van een camping, maar er zijn er nogal veel, ik schat dat er gemiddeld iedere 15 km wel een op de route ligt, en veelal hebben ze weinig meer te bieden dan oppervlakte en een toilet. Wel kosten ze meestal rond een tientje per nacht en zijn ze vrij populair; je luistert de hele avond naar dichtslaande autodeuren. Omdat ik 6 van de 7 nachten per week liever gratis in de stille natuur lig mijd ik de campings, maar moet vaak mijn tocht zodanig uitkienen dat ik tussen twee campings in lig omdat ik anders mogelijk in overtreding ben. Deze avond was ik vooral bezig voor de ene camping te vluchten terwijl de volgende zich al weer aandiende. Ik moest tot 23.30 doorrijden voor ik iets vond, al wist ik niet of ik met 5 km ver genoeg van de laatste camping verwijderd lag, maar ik was moe. Wel sliep ik uitstekend, met het geluid van een beekje in plaats van autodeuren. Al dat gefiets leidde ertoe dat ik vroeger dan verwacht bij de Bonus in Akureyri aankwam en de tassen weer vol kon laden. Ik schrok toen ik zag hoe dicht ik al weer bij Reykjavik was, nog maar 385 km, en ik had nog 20 dagen. Ik had omwegen nodig, maar iedere afslag leek een saai schapenland in te lopen. Het werd droger en warmer. Op een mooie, zonnige avond zette ik mijn tent op maar kon de zon niet onder zien gaan aan de horizon vanwege de heuvels om me heen. Wel zag ik om één uur de lichte bewolking boven de horizon rood kleuren. Mogelijk zou de zon in een uurtje, misschien twee, weer terug zijn maar ik ging slapen. Het goede weer had de volgende dag ook nadelen. Ik kreeg nu ook tijdens het rijden te maken met vliegen en moest met een vliegennet gaan rijden. In no time keek ik tegen 20 vliegen aan. Na enige tijd was er een afslag en ik zag op de kaart dat de weg door het hart van IJsland zou leiden, helemaal naar de zuidkust. Het werd tijd om de route eens flink om te gooien nu ik zo snel op mijn startpunt afkoerste.
Ik sloeg het pad in en na enkele kilometers was er een veerooster. Einde vee, einde boerderijen, einde verkeer en het begin van leegte, gravel en meren. Dat beviel me goed. De aard van de gravelweg veranderde snel van een harde zandweg met incidentele kiezels tot iets dat meer de kant opging van een bad met kiezels en zand. De begroeiing om me heen verdween en maakte ook plaats voor zand en steen. Ik had mooi weer maar wel een forse wind in de rug die steeds mijn stuurtas openwaaide, waardoor ik die met touw dicht moest binden. Voor gemotoriseerde voertuigen is het verboden de weg te verlaten, omdat het in IJsland meer dan 100 jaar kan duren voordat de sporen uitgewist zijn. In dit gesteente zouden ook fietssporen tamelijk onuitwisbaar zijn dus sjouwde ik die avond mijn spullen in drie delen over 300 meter naar een plek die wat beschutting bood tegen de sterke wind. Ondertussen genoot ik van het fantastische panorama van steen, met bergen op de achtergrond, met die ene gravelstreep door dat uitgestrekte land. Het minieme verkeersstroompje was opgedroogd, ik had dit hele land voor mezelf.
Na nog een dag in wonderland hield het gravel op, zag ik weer groene velden verschijnen en paarse lupines aan de kant. In de ochtendpauze had ik 50 tot 100 vliegen om me heen en die zouden een plaag blijven. Ik bereikte twee uur later Geysir en zag veel mensen en een wolk stoom die woest uit de aarde gestoten werd. Ik had af kunnen stappen en het terrein op kunnen lopen waar ik van afstand weer van alles zag borrelen, maar besloot door te rijden. Ik was aan een lunchpauze toe maar kon onmogelijk gaan eten met al die vliegen om me heen, en van die horde mensen werd ik ook niet vrolijker. De blubber had ik al gezien en om nou bij zo'n krater te gaan staan wachten op de volgende stoomstoot... Ik was er simpelweg niet voor in de stemming. Bijna was ik tot aan Selfoss in het zuiden gereden waar ik eerder al doorheen reed. Ik was aan een camping toe en had deze grotere plaats op het oog, maar bij nader inzien kreeg ik, turend op de elektronische kaart, het idee dat de lokale camping niet veel voorstelde, en dus verlegde ik de koers naar Borgarnes in het westen van IJsland, opnieuw via een route door het binnenland. Niet naar Selfoss betekende ook niet naar de supermarkt en ik was blij dat ik in Akureyri zo absurd veel had ingeslagen.
Midden in de nacht werd ik wakker en ik ging eens mijn tent uit om om me heen te kijken. Het was licht, maar het was een vreemd soort licht. Het was alsof er een grijs filter over de wereld lag. Het was niet de grijze bewolking die het 'm deed, het was geen mist en het was te licht om nog schemering te heten. Het was de wereld door een grijze bril. Het was een bijzondere gewaarwording.
Er lag een nationaal park op mijn route en daar was een camping. Het zag er acceptabel uit en ik kreeg veel zin in koffie. Een bordje zei me dat er zuinig ongesprongen moest worden met warm water, er was iedere dag maar een beperkte hoeveelheid beschikbaar. Ik ging eens kijken bij de toeristenservice. Er was een rij. Een jongen achter de balie deed een paar toeristen voor hoe je een moeilijke IJslandse naam uitspreekt. Ik kreeg zin om het woord 'herfstschrijfsel' te noteren en hem te vragen: 'En hoe spreek je dit uit?'. In plaats daarvan vroeg ik hem, toen ik aan de beurt was, of er wifi was. De overheid stond dat niet toe in nationale parken, zoiets zei hij. Daar kon ik wel begrip voor opbrengen. Maar ik kon er ook begrip voor opbrengen dat mensen na pakweg tien dagen fietsen bij hun bak koffie het nieuws willen lezen en een warme douche willen hebben en dus reed ik weer verder. Maar niet voordat een Duitse man vol bewondering foto's van me gemaakt had. En een sportief geklede mevrouw die in flinke tred terugkeerde in de richting van de camping zei: 'You're amazing!'. Nou, dankuwel. Ik reed nog steeds met een vliegennet op dus ik was wel enigszins een curiosum. Voor sommige vliegen heb ik overigens net zoveel respect als bepaalde toeristen voor mij, en dat is voor de vliegen die 's ochtends in mijn tent achterblijven en mij 's avonds bij het opzetten en betreden van de tent weer begroeten. Die hebben dus een dag opgevouwen gezeten en dat nota bene doorstaan. Ik behandel ze dan met alle egards, zet ze buiten indien ze tam zijn of keer alsnog de binnentent om zodra ze ook de nacht weer overleefd hebben.
Na het nationale park reed ik weer op een gravelweg door een stenen wereld. De cola was op dus was ik aangewezen op rivierwater. Het werd een zwaar tochtje, door keien en zand, met tegenwind, en vaak moest ik gaan lopen om de fiets te duwen. Ik overnachtte in een flinke storm maar de tent doorstond de proef. De volgende dag reed en liep ik verder over de kraterloze maan. Het zicht werd beperkt door mist en inmiddels was ik ook wel serieus toe aan een dag rust. Ik lunchte op een idyllische plek bij een waterval en bereikte daarna het asfalt weer. De vogels begroetten mij. Het waren tureluurs, en ze cirkelden om me heen en bleven vaak even hangen, enkele meters voor me, waardoor ik het idee kreeg dat ik me in een poppenanimatie bevond en bijna naar de touwtjes ging zoeken.
Ik deed boodschappen in Borgarnes en realiseerde me dat ik maar liefst acht dagen eerder voor het laatst geld had uitgegeven. Opnieuw was ik verbaasd door het feilloze Engels van het kassapersoneel. Zo fiets je in een poppenanimatie, zo sta je midden in een BBC-drama: 'Would you like a bæg? You wont the rissíet?'. De camping in Borgarnes was een ander drama. Veldje met toilet, nog net geen festivaldixi. En dus reed ik wéér verder. Waar zijn de (goede) campings als je ze nodig hebt? Ik besloot weer noordwaarts te fietsen, ik hoefde nog lang niet in de zuidwestpunt te zijn, op luchthaven Keflavik. De motivatie daalde wel. Die avond stond ik niet op een camping maar duwde ik mijn fiets op een drassige helling naar een windstil hoekje. Maar het venijn zat hem de volgende ochtend in de afdaling, waarvoor ik een iets directere route koos dan voor de klim. Ik gleed uit en klapte bijna met mijn neus op mijn handvat. Even verderop was de helling zo steil dat de achterkant van de fiets loskwam van de grond, naar voren zeilde en landde op mijn enkel. Ik werd meteen gevloerd, de fiets lag bovenop me. Gelukkig ging het daarna beter. Ik stond voor de afslag naar de Westfjorden, de kop van IJsland in het noordwesten. Even overwoog ik de afslag te nemen, maar toch gaf ik de voorkeur aan nóg een doorsteek van noord naar zuid. En dus reed ik weer in de richting van Akureyri, nu vanuit het westen.
Ik checkte een camping in Hvammstangi en die zag er heel aantrekkelijk uit. Er was een recreatiezaal, een keuken, en wifi! Alleen geen douches. Ineens kon dat me niets meer schelen. Lekker ruiken kan altijd nog. Ik had 13,5 dag gereden en had eindelijk mijn bak koffie en mijn digitale krant. Wel waste ik nog even mijn bevuilde gezicht, mijn haar en mijn voeten, dat lukte nog wel bij de wasbak. Door de overvloed aan koffie sliep ik die nacht niet, maar die tijd kon ik nuttig gebruiken om in de recreatiezaal stroom te laden en me ondertussen te vermaken met duistere muziekclipjes op Youtube.
Na een paar uur slaap in de ochtend vertrok ik rond het middaguur, maar had daar acht km verder al weer spijt van. Ik had de weersomstandigheden verkeerd ingeschat: wat verwaarloosbare miezerregen leek, bleek me toch serieus te doorweken en ik kreeg het snel koud. Na 20 km besloot ik te stoppen omdat het niet meer verantwoord leek door te gaan maar prompt stopte het met regenen en kon ik me langzaam weer droog en warm fietsen. Ik nam een shortcut om even van het verkeer op route 1 verlost te zijn maar reed daarna op gravel door saai boerenland tussen nooit eindigend prikkeldraad door. Bij een rivier stond een hek open, het land leek niet in gebruik. Ik zette er mijn tent op onder permanent protest van enkele tureluurs. Ik werd er dol van. Nee, geen flauwe woordspelingen hier. Hoewel... als ik het nu eens in het Frans doe, dan krijgt het wat meer cachet. Je devenais turelures de ces oiseaux.
Het was een zware klim de volgende dag, iedere 200 meter moest ik bijkomen. Eigenlijk stelde het niet zoveel voor, maar blijkbaar begon ik een beetje op te raken. Die halve dag rust was niet voldoende geweest. Behalve een zware klim was het ook een bekende helling; hier was ik eerder naar benéden gegleden. Ik zat weer op het traject dat ik eerder aflegde, voordat ik de eerste doorsteek naar het zuiden maakte. Mijn aanstaande doorsteek naar het zuiden zou zo'n 150 km verderop liggen, dus dat betekende een tijdelijke overlapping met mijn eerdere route.
Anderhalve dag later arriveerde ik weer in Akureyri. Toch eerst maar eens pogen wat rust te pakken voor ik een nieuwe, langere tocht door het hart van IJsland maak. De eerste camping die ik zag was eenvoudig, maar had voldoende faciliteiten. Echter: niet alles is inbegrepen. Ik ga er nog even een nachtje over slapen of ik een kleine 4 euro neertel voor een douche. Wel zo prettig, een grondige wasbeurt na al die tijd. Anderzijds.... lekker ruiken kan altijd nog.
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley