Walgelijke barmannen
Door: Richard van Dijke
Blijf op de hoogte en volg Richard
23 April 2019 | Namibië, Tsumeb
Toen ik in 2013 fietsend in Oezbekistan in het centrum van alle aandacht kwam te staan en ik hier nogal van schrok zag ik mezelf in de toekomst nooit fietsen in Afrika of India. Later, eind 2015, twijfelde ik of ik Afrika niet toch een kans moest geven, maar ik ging uiteindelijk liever een tweede keer naar Azië. Daarna volgde vooral méér Europa en méér Zuid-Amerika; Afrika schoof ik door naar het eind van mijn budget. Maar nadat ik afgelopen winter toch geproefd had van Afrika brak de weerstand en verdween de twijfel. 2019 zou het jaar gaan worden van mijn grote Afrika-reis. Want wat is een wereldreis zonder Afrika?
Nu kan het, en nu gaat het gebeuren.
Ik kon relatief goedkoop naar Kenia of Tanzania vliegen en van daaruit zuidwaarts fietsen maar dat was klimatologisch een slecht plan. Het zou een hete, regenachtige start worden en in augustus zou ik midden in de winter in het zuidelijkste deel van Afrika rijden. En dus gooide ik het schema om en richtte mij op een start in Zuid-Afrika of Namibië. Omdat ik mijn twijfels had en heb over de veiligheid in Zuid-Afrika liet ik dat land in eerste instantie liggen en koos Namibië als startpunt. In één nacht en ochtend kon ik met de KLM rechtstreeks naar Windhoek vliegen (met een tankstop in Angola) en dat was ideaal. Er waren beduidend goedkopere opties maar deze KLM-vlucht bespaarde me veel wachten, veel gedoe, veel onduidelijkheid en misschien uiteindelijk ook veel bijbetalen. Om het betaalbaar te houden maakte ik van mijn enkele reis een retour door €0 bij te betalen. En dus zit ik aan een eindbestemming en een datum vast, ik moet in januari weer terug zijn in Windhoek, maar ik weet ongeveer hoe snel ik reis en het was toch al de bedoeling een rondreis te maken, dus neem ik die gok.
In Luanda, de hoofdstad van Angola, keek ik uit over de omgeving van de luchthaven. Waren we Nederland echt uit? Ik keek naar de groene weiden en boerderijen, in het vlakke land. Dat was anders toen we landden in Windhoek temidden van bushland. Ik had het zekere voor het onzekere genomen en me bewapend met documenten. Ik had een extra (nep)vlucht geboekt naar Zuid-Afrika in juni, voor het geval men moeilijk ging doen over mijn retourvlucht in januari terwijl ik maximaal drie maanden in Namibië mocht verblijven. En ik had een kamer geboekt in Windhoek, als bewijs van accommodatie en om een contactadres te hebben. Deze keer had ik geen van deze bewijzen nodig om vlot door de douane te komen, al moest ik wel even uitleggen wat ik tot januari ging doen. De aankomsthal was vol en druk maar in de vertrekhal was ruimte om mijn fiets in elkaar te zetten. Ik kon hier ook geld pinnen. De Namibische dollar en de Zuid-Afrikaanse rand zijn aan elkaar gekoppeld en exact gelijk in waarde, en beide overal te gebruiken in Namibië. Maar buiten Namibië behoudt de rand zijn waarde, terwijl de Namibische dollar daar onbruikbaar is. Daarom was ik blij dat de geldautomaat het gehele gevraagde bedrag in rand leverde. En daar stond ik, op 3 april om 13.09 uur, buiten in de zon in land 59. Op mijn fietsjubileumdag. Zes jaar wereldfietser. Met weer die geweldige ervaring om in een uithoek van de wereld gedropt te zijn en een nieuw avontuur binnen te rijden. De lege droogte in, op naar Windhoek. Mijn voor de vorm geboekte kamer was niet nep, niet geannuleerd, en ik ging er gebruik van maken. En dus reed ik de veertig kilometer naar de Namibische hoofdstad, en dat viel me zwaarder dan verwacht, ik had dat onderschat. De weg was niet recht maar ging op en neer en dat vertraagde me behoorlijk. Ik was blij dat ik in het vliegtuig wat flesjes water en een blik cola gehamsterd had, zo droogde ik niet uit voordat de fietsreis goed en wel begonnen was. Links en rechts waren hekken met daarachter struiken en bomen. Er was af en toe een tafel met banken langs de weg, hier nog overdekt, maar dat zou een uitzondering blijken te zijn. Ik zag op deze eerste rit al apen en springbokken.
Windhoek is een echte Afrikaanse hoofdstad. Veel groen, veel ruimte, veel gespreide bebouwing en alleen in het centrum enige beperkte hoogbouw. In een grote supermarkt kocht ik wat voedsel voor de avond en ochtend. Ik had geen goed idee wat ik in Namibië aan zou treffen, ik had mijn voorbereiding beperkt gehouden tot het hoogst noodzakelijke. Was Namibië vooral blank of zwart? Sprak men vooral Afrikaans (sterk verbasterd Nederlands) of Engels? Al vrij snel werd duidelijk dat Namibië in principe zwart is, en dat blank hier graag vertoeft en ook grond en huizen bezit en actief is in de toeristische sector. Ik keek ervan op toen in mijn guesthouse de zwarte receptionistes onderling overlegden en ik bijna alles kon verstaan want het was ongeveer mijn eigen taal, terwijl ik Afrikaans altijd had geassocieerd met blanke Zuid-Afrikanen. Het zou blijken dat ik overal met Engels terecht kon en dat men onderling Afrikaans, Engels of een lokale taal sprak. In een mooie kamer (zoveel luxe had ik eigenlijk nog lang niet verdiend) at ik droëwors en chakalaka. Ik dacht dat dat laatste groente zou zijn maar het bleek eerder (groente)saus te zijn, net zoals een pot Uncle Ben's saus, en de worst was droger en minder vet dan de droge worst die wij kennen maar desondanks goed.
Ik bekeek mijn route. Ik wilde naar Swakopmund aan de kust en zag dat er een directe route naartoe was. Ik probeerde de route wat meer in detail te bekijken en zag dat er helemaal geen details waren. Het was ruim 300 km niets, geen dorp, geen tankstation, geen restaurant, geen winkel. Wat een leuke start! In de ochtend kocht ik bij de fles kraanwater die ik al had 10 tweeliterflessen limonade en een voorraad voedsel en ging op weg. Aan de rand van Windhoek was een politiepost en uit eigen beweging hield ik halt. Ik wilde even controleren of ik niet iets dwaas ging doen. Ik maakte de agent wakker die voor de post aan een tafel lag te slapen. Hij kon me vertellen dat ik nog 17 km asfalt zou hebben, daarna volgde er gravel tot aan Swakopmund. Er waren volgens hem inderdaad geen voorzieningen langs de route, wel (ver) van de route vandaan. Kon ik wilde dieren verwachten? Er waren geen incidenten met dieren bekend, maar eigenlijk verliet ook zelden iemand zijn auto op dit traject. Eigenlijk waren er nog nooit fietsers gespot op deze route. Hij moedigde me aan om het gewoon te proberen. Misschien had men gewoon proefpersonen nodig om de veiligheid van het gebied te testen. Ik genoot van mijn stukje asfalt en daarna begon het grote stuiteren. De weg golfde ook nog op en neer. Ik kreeg al snel te maken met slechte stukken en duwde de fiets door het zand. De tegenwind vertraagde me nog verder. Als ik van asfalt op gravel terechtkom wil ik dat op zijn minst de hekken links en rechts verdwijnen als compensatie voor het leed, om toch een gevoel van vrijheid te ervaren, maar dat kon ik hier ook vergeten. Gelukkig vond ik ergens wat rotsen tussen hek en weg om me achter te verstoppen voor de eerste nacht buiten in dit nieuwe avontuur. Halverwege de avond hoorde ik een luid meisjesgegiechel, maar dan op een dierlijke manier, op vier verschillende toonhoogtes tegelijk, en enkele malen op exacte wijze herhaald. Wie het weet mag het zeggen. Ik was weer in het mysterieuze Afrika.
Het was een simpele rekensom. De omstandigheden halveerden mijn snelheid en dus moest ik niet drie maar zes dagen met mijn voorraad vocht doen. Ik zou ver voor Swakopmund al uitgedroogd zijn. Dit was onverantwoord. Ik moest terug. En dus draaide ik om, reed naar Windhoek en nam alsnog de geasfalteerde omweg via het noorden naar de kust. Omdat ik low budget reis moet ik goedkoop mijn safaridieren bijeen sprokkelen en dat leek te lukken want na de apen en springbokken zag ik nu drie giraffes achter het hek langs de weg. In Okahandja zag ik zwarte verkopers met uitgestald houtsnijwerk langs de weg. In het dorpscentrum zag ik lijvige blanke mannen met lijvige zonen lappen vlees omdraaien op de braai. Ook was er live muziek. Zo moest een Zuid-Afrikaans dorp eruit zien, zo stelde ik me voor. De topografie hier is een wonderlijk mix van talen: tussen Windhoek en Okahandja zag ik een bord waarop Brakwater, Elisenheim en Weighbridge aangegeven stonden. Daarna volgde nog Gross Barmen ('Walgelijke barmannen'). De zon was krachtiger dan ik ooit meemaakte. Mijn armen verbrandden en mijn ogen begonnen pijn te doen. Ik heb altijd een slechte relatie gehad met zonnebrillen, ik heb ze of niet nodig of ze gaan snel stuk of zitten vervelend. Nu begon het langzaam een noodzaak te worden om een degelijk exemplaar aan te schaffen. Na Karibib verdween de vluchtstrook en daarmee werd de weg smal, te smal voor twee rijen verkeer en een fiets. Maar de wereld om me heen veranderde op een positieve manier. Het werd woestijnachtiger, bomen verdwenen en later ook die vermaledijde hekken. Ik zag zand en grote struiken. Het werd koeler naarmate ik dichter bij de kust kwam. Ik zag mijnbouwgebieden, en oliepijpleidingen in het landschap. Voor het eerst kon ik onbekommerd kamperen na enkele nachten tussen hek en weg. In een heuvelachtig woestijngebied, waar tegen een heuvel in 1915 met stenen een regimentsteken werd gevormd, zette ik in alle vrijheid de tent op, vlakbij een spoorweg. Niet veel later passeerde er een stoomtrein, misschien ook wel uit 1915. Ik keek hoe de lange rij wagons voorbijreed en genoot van dit antieke tafereel.
De laatste kilometers naar Swakopmund reed ik met veel verkeer om me heen, maar daarna zou ik er vanaf zijn. Langs rijen dikke palmen reed ik het centrum in, dat knus en verzorgd was als een IJslands stadje. Na een nieuwe bevoorrading reed ik naar zee en duwde mijn fiets over het strand naar de waterlijn, en ik hoopte dat dit (of Kaapstad) ooit het uiteinde zou zijn van een lange, ononderbroken lijn door Afrika. Misschien naar Dar Es Salaam, of zelfs Alexandrië, of Tunis, of... waarom niet... Nador, waar ik mijn vorige verhaal schreef. Langs een mooi park en door nette buitenwijken reed ik terug naar de hoofdweg. Links lag de zee, rechts was er een mijnbouwgebied maar al snel daarna het Dorob National Park. Met touwen was het gebied grotendeels afgezet, en automobilisten werd verzocht om geen sporen te maken in het landschap, net als in (opnieuw) IJsland. De situatie hier was compleet anders dan in de droge kuststreek waar ik enkele maanden geleden nog reed, in de Westelijke Sahara. Daar stonden eenvoudige onderkomens van lokale vissers, op het strand en op de kliffen hoog erboven. Hier woonde geen hond, hier kwamen alleen vissers in Toyota's, vaak uit Zuid-Afrika. Het nationale park werd onderbroken toen ik Hentiesbaai naderde. De touwen eindigden en ik kon het land in om te kamperen.
Hentiesbaai was een zeer rustig, net woestijndorp aan zee. 'Hentiesbaai. Ons dorp, ons trots, ons eie in Namibië' stond er op een bord. Hier moest ik mijn fiets weer maximaal beladen want een blik op de kaart leerde mij dat de volgende echte plaats op de route, Khorixas, op 437 km lag. Gelukkig had ik door de koelte aan zee minder vocht nodig dan voorheen. Eenmaal op pad was er bijna geen verkeer meer. Ik reed het Dorob NP weer in maar nu ontbraken de afzettingen. Het werd een fantastische fietsdag met geweldige uitzichten, op een megastrand met een asfaltweg er overheen. Her en der was nog steeds mijnbouw en zoutwinning, met als nevenvondsten witroze kristallen die over een traject van vele tientallen kilometers op platformpjes uitgestald stonden met geldbakjes erbij. In de bakjes zat een gleuf, en een steen tegen de wind, en op bordjes waren prijssuggesties aangegeven. Ik zag geen werkverkeer, alleen pickups met voelsprieten, oftewel de vissers met hun hengels op de voorbumper gemonteerd. Ik had mijn hoed nodig tegen de zon, met name vanwege de brede rand, maar omdat de wind ermee vandoor wilde gaan zette ik mijn helm er bovenop en maakte het riempje onder mijn kin vast. Het moet een fraai gezicht zijn geweest, deze alternatieve Willy Wonka-look. Ik sliep die nacht in een mooi duingebied, met een scheerlijn van de tent naar de fiets voor extra stevigheid, want in harde wind biedt duinzand niet zoveel vastigheid. Er was een nieuw jubileum. Na eerder al voor de 1000e keer in een tent overnacht te hebben, was dit de 1000e wildkampeernacht. 1000 keer verstopt. Tevergeefs had ik in de laatste uren naar bier gezocht voor de viering.
Ik reed nog twee uur met de wind in de rug langs deze fantastische, barre woestijnkust. Toen volgde de ontnuchtering. Er was een bord: 'Vergunning vereist'. Over de weg stond een hek. Erachter hield het asfalt op. 'Skeleton Coast Park', stond er op het hek. Er was een gebouwtje en ik liep er naar binnen. Nee, ik mocht er niet in op de fiets. Ik mocht wel wachten op een lift door het park. Maar ik was hier niet zozeer voor dit park, ik was hier voor een fietsreis. Een ononderbroken fietsreis. En dus zat ik op een doodlopend spoor. Ik kon twee dingen doen: 126 km terugrijden naar Hentiesbaai en dan landinwaarts, vermoedelijk over asfalt, of 45 km terugrijden naar Mile 108 en dan landinwaarts, ongetwijfeld over gravel. Ik koos het laatste. 126 km terug over dezelfde weg tegen zware wind in leek me niets, hoe eerder ik die zeewind achter me liet hoe beter. En dus keerde ik om voor 45 km zwaar trappen. Huiswerk slecht gedaan? Misschien, maar ik was daar dan wel blij mee. Want had ik dit geweten dan had ik in Hentiesbaai de kust niet gevolgd, en dan had ik in Swakopkund niet naar Hentiesbaai gegaan, en in Windhoek te weinig redenen gehad om naar Swakopmund te gaan. Dan had ik waarschijnlijk een hele lap Namibië laten liggen, en nu had ik waardevolle herinneringen en ik zou er nog een paar aan toevoegen want ik was deze hoek nog lang niet uit. En zo reed ik terug, tot Mile 108, en nam de afslag naar een gravelweg, op een steenvlakte omringd door kale heuvels. Wat zegt u? Precies, ik wou het niet weer zeggen, maar inderdaad net IJsland.
Ik zag monsterlijke planten met de naam Welwitschia Mirabilis. Het leken bergjes dode groene tentakels. Ik stelde me voor hoe er een soort tulpenbloem van een kubieke meter op had gestaan maar dat was een verkeerde voorstelling van zaken. Deze planten leefden nog, ondanks dat ze het voorkomen hadden van een doodgemepte plantaardige kwal, en hadden hooguit onopvallende bloempjes. Ik was enthousiaster over deze plant dan over de weg. Vaak werd het een grindbak en moest ik duwen. Was het een goed plan geweest deze weg te nemen? Nee, en ik had ook al besloten om om te keren, maar niet voordat ik nog een klein stukje had geprobeerd. En nog een stukje. En nog één. En dan ga je rekenen en blijkt dat je het 'point of no return' voorbij bent, dat teruggaan dwazer is dan doorgaan. En gaandeweg begon ik het wél een goed plan te vinden, ondanks (of juist door) de beproeving. De zon bleef fel, ik kreeg overal blaasjes op mijn armen. Verkeer was hier nauwelijks, vier auto's per dag. Na een volle dag lag er nog 71 km gravel voor me dus had ik nog minimaal een volle dag voor me liggen. Bij het opzetten van de tent merkte ik hoeveel energie deze dag gekost had. In de avond hoorde ik een troep honden janken.
De nieuwe dag was zwaarder. Ik stond vaker in een zandbak. Toen ik stopte voor de lunch viel de vermoeidheid weer over me heen. Zolang je beweegt gaat het nog. Er was geen schaduw, geen wind en volgens de fietscomputer was het 44,5°C. Door met één hand te wapperen hield ik de vliegen van mijn eten. Nadat ik weer in beweging was gekomen kwam er een auto langs en de bestuurder informeerde of het goed ging. Uit mijn schorre bevestiging kon ik opmaken dat ik mijn stem voor de helft kwijt was. Iets later reed ik mijn fiets weer vast in het zand. Ik was wat duizelig en had last van lichte misselijkheid. Ik ging zitten in het minieme beetje schaduw van mijn fiets. En toen werd ik geholpen. Er stak wind op. En ik hielp mezelf door te stoppen met rantsoeneren en voldoende te drinken. Ik moest hoe dan ook ergens een dag rust gaan nemen en waar dat ook zou zijn, daar zou op zijn minst water zijn. De wind nam toe, de wereld koelde flink af en dat hield me overeind. In het rode avondlicht stopte ik bij een imponerende verzameling enorme stenen en zette er de tent neer. In de tent rustte ik vooral. Mijn haar had vreemde kleffe slierten en halverwege de avond viel er een vlieg uit, een zwartgelakte vlieg met gele stippen. Ik opende de rits en verjoeg hem.
Ik had wat energie terug maar was het stuiteren over die wasbordweg zat. Na 147 km zat het erop en zag ik de hoofdweg liggen, route C35 uit Hentiesbaai. Wat ik eerder zag dan de weg was het stofspoor in de lucht, veroorzaakt door auto's. Verdomme, nog steeds gravel. Ik moest nog 20 km naar het dorp Uis, daar zou ik proberen een pauze in te lassen om op krachten te komen. Halverwege lunchte ik toen ik een boom zag met voldoende schaduw, maar veel eetlust had ik niet. Geen winkel in Uis was open, het was zondag. Maar ik vond wel een camping met zwembad, bar, tv-ruimte en met een restaurant genaamd 'Die koekepan'. Het was er nog betaalbaar ook. Bij de tent nam ik achter elkaar mokken soep om de flauwte te bestrijden. In de avond bestelde ik in de bar een bier. Ik kreeg voor €1,50 een halveliterglas uit de vriezer die tot de rand gevuld werd en nam plaats op het terras, naast een tafel met vier 'dudes' die regelrecht uit de film 'The Big Lebowski' leken te komen en één van hen speelde gitaar. Het werd een bescheiden avond, de heren maakten het niet laat en bij mijn tweede bier sloot de bar.
Na nog een volle dag rust en een nieuwe bevoorrading reed ik verder. Soms was er bewoning. Ik zag naakte kinderen, en vrouwen in wijde kleurrijke jurken. Soms dacht ik dat het poppen waren. Soms klopte dat, soms niet. De olifanten en giraffes die ik zag waren wel poppen, van blik, of van hout, of afval. Toch moeten er ook echte olifanten zijn geweest want er werd op verkeersborden voor gewaarschuwd. Ik zag veel (open) toeristenbussen langsrijden. Na een eenvoudige nederzetting met vriendelijk groetende mensen begon er een vervelend lange 1%-klim van 16 km. Toen ik er 11 op had zitten was ik de klim, het fietsen door zand, de zon linksvoor in mijn gezicht en de vliegen op mijn net zat en liep de wildernis in om iets eerder dan gepland de tent op te zetten. Ik dacht met nieuw elan te zullen vertrekken maar het was windstil in de ochtend en dus warmer en vliegrijker. Ik deed een longsleeve aan en later lunchte ik in de binnentent, net als ooit in Australië. 's Middags werd ik verlost. Ik kwam aan op de kruising met de C39. Zo'n tien km links van me lag Khorixas, de plaats die ik ooit vanuit Hentiesbaai na 437 km hoopte te bereiken, voordat ik op een hek stuitte, en rechts lag mijn vervolgroute. Ik zag schitterend asfalt liggen, sloeg af en had nu wind en zon in de rug, en ik ging ineens twee keer zo snel. Namibië werd snel groener, had ik de droogte al weer achter me gelaten?
Op een nieuwe dag genoot ik van het rijden op asfalt en ook van de rust op deze route. Maar na Outjo hield het in de namiddag al weer op. Hobbelend reed ik verder over een piste en raakte onder de indruk van de hemel, die was enorm uitgestrekt en op vijf plaatsen zag ik buien vallen, elders zag ik opklaringen, op andere plaatsen bleef het onverminderd zonnig en er waren hoeken in de hemel die naderend onheil voorspelden. Ik telde één regenboog. Toen ik daarmee klaar was voelde ik een eerste druppel. Omdat de dag toch ten einde kwam en mijn regenpak onder een vracht boodschappen lag besloot ik om snel de tent op te zetten. De bui die ik over me heen kreeg duurde precies even lang als het opzetten van de tent. Ik wist nu in ieder geval waarom Namibië steeds groener werd, de aarde werd hier goed bevochtigd.
De dagen die volgden waren van een andere aard dan ik gewend was in de kustregio. Met de gravelweg, de hekken aan weerszijden en de privégrond erachter (jachtterrein en veegrond) met bomen en struiken was dit niet de meest inspirerende omgeving en moest ik het hebben van de kilometers die ik maak. In ieder geval had ik de omgeving voor mezelf, met af en toe wat kuddes koeien langs de weg, zowel voor als achter de hekken. Wat wel inspireerde was de gedachte dat ik slechts op enkele tientallen kms van het Etosha National Park reed. Ik mag daar niet fietsen en dus heb ik daar niet zoveel te zoeken, maar het idee dat al dat wild dichtbij was maakte de rit interessanter, en het park puilde blijkbaar uit want ook op en langs mijn route zag ik heel soms apen, antilopen en ook zwijntjes. De omgeving werd nog groener, er kwam meer reliëf in het landschap en ik zag beboste, steile heuvels als Maleisische rotseilanden om me heen liggen. Met een laatste liter vocht kwam ik aan in het doodse Otavi. Op deze zaterdagmiddag waren de winkels al om 14.00 dicht, al waren er wel dranklokalen open. Ook was er een tankstation geopend en kocht ik een vijfliterfles water. Ik heb mijn kieskeurigheid wat ingetoomd en drink weer water, en ik merkte dat het voordelen heeft als je geen zeven liter suiker naar binnen giet op een dag. Het is o.a. beter voor de nachtrust, en voor de portemonnee.
Ik mocht weer verder over asfalt, maar deze provinciale weg was krap en er was net even teveel verkeer. Ik verbaasde me over de maximumsnelheid, je mocht hier 120 rijden, maar gelukkig haalde nauwelijks iemand dat in zijn hoofd. Er waren boerenbedrijven om me heen, hoge hekken en ook iedere zijweg en elk zijpad was afgesloten met een hek. Kamperen is op deze manier niet eenvoudig, het is flink speuren naar een boom of struik waar je achter past en het is ook snel donker na zonsondergang.
Ik voelde me vijf dagen na vertrek uit Uis genoodzaakt om in Tsumeb opnieuw een stop in te plannen. Angola had ik buiten mijn plannen gelaten omdat het een zeer duur land leek te zijn, maar ik wilde toch nog eens onderzoeken of daar geen oplossing voor te vinden was. En als dat zo was, was Tsumeb de plek waar ik van koers moest veranderen. In de ochtend waarop ik in Tsumeb aan wilde komen ging veel mis. Er brak een spaak, al binnen drie weken fietsen, en ik trok met een tang twee stukken venijnige natuur uit mijn achterband. Ook kon ik de snelspanner niet meer aandraaien en bleef de achterrem hangen, en beide problemen kon ik gelukkig verhelpen met wat kettingolie, anders had ik bij gebrek aan beter de wax uit mijn toilettas moeten halen. Tsumeb leek een mooi Drents dorpje en de B&B's en hotels hadden ook Drentse prijzen, en dus ging ik naar... een resort om tegen een vriendelijk tarief (wederom) te kunnen kamperen.
En nu lees ik, tussen de bedrijven door, zoveel mogelijk over Angola. Ondanks dat de toelating versoepeld is, is het verkrijgen van een visum nog steeds relatief complex en duur ($120 voor 30 dagen). Accommodatie kan ik niet betalen, campings zijn er nauwelijks dus lijk ik aangewezen op wildkamperen en goodwill van de bevolking. Voedsel is duur en waarschijnlijk aanzienlijk schaarser dan ik in Namibië gewend ben. Portugees is de voertaal, en alle tien woorden die ik onthield in Brazilië ben ik weer kwijt. Ik weet het zo net nog niet, ik slaap er nog een nachtje over. Wat voor avontuur zoek ik? Tot welk soort ontberingen ben ik bereid?
Maar welke weg ik ook neem op de splitsing, ik ga volgens de kenners hoe dan ook het 'echte Afrika' in. Dan is het afgelopen met IJsland, Australië, Maleisië en Drente. Eerst neem ik nog een bordje noodles. Nee, niet in de smaken groente of rund. Boerewors en chakalaka!
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley