Bittere herdersoorlogen
Door: Richard van Dijke
Blijf op de hoogte en volg Richard
18 Mei 2025 | Armenië, Jerevan
In Diyarbakır liep ik langs vestingmuren en door de hoofdstraat van de binnenstad. Ik was veel in gedachten en had minder aandacht voor mijn omgeving dan voorheen. Na vier weken Turkije was ik aan verandering toe. Ik leegde de laatste verpakkingen van in totaal anderhalve kilogram schapenkaas, twee liter melk, drie liter ayran en vierenhalve liter yoghurt en ging weer op pad.
Ik was fit aangekomen in Diyarbakır en had vier dagen rust gehad, maar de herstart viel me de eerste dagen zwaar. Ik dronk veel cola om me wat energieker te voelen, maar kreeg te maken met een slapeloze nacht. Dat kwam mijn energie bepaald niet ten goede, maar mijn omgeving was genadig en gaf me regen in de ochtend; zo kon ik tot het middaguur verder rusten op mijn verborgen kampeerstek. Toen het opklaarde fietste ik verder. Ik reed zoals eerder vermeld weer met een buff voor mijn mond tegen het uitdrogen van mijn onderlip, maar had nu weer longklachten. Ik vond een middenweg: ik droeg de buff alleen over mijn onderlip en kon aldus vrij ademen. Of ik nu nog serieus genomen werd wist ik niet, maar dat was van minder belang. Ik klom naar het charmante bergplaatsje Bitlis, dat langgerekt en smal tussen bergwanden lag. Ik lunchte gezeten op een overdekte bank op een plein, in alle rust. Dat was de vorige dag in Kozluk anders geweest, toen iedereen met me leek te willen praten, tot vrouwen met hoofddoek en kinderwagen aan toe. Ik nam me voor te stoppen met de gewoonte om sloten cola naar binnen te gieten en beperkte me tot twee bekers. Ik had mezelf te afhankelijk gemaakt. Ik vond dat ik ook simpelweg op water en een cracker duizend hoogtemeters moest kunnen maken. Na Bitlis klom ik op een hoogvlakte door naar Tatvan, aan het enorme Van-meer. Ik zocht de waterkant op. Er was een rotsstrand en ik zag parken met banken en terrassen met houten stoeltjes. Het zag er alleraardigst uit. Ik bleef langs het meer rijden. De volgende ochtend was er een mooi picknickpark langs het water. Het was nog geen tijd voor een pauze, maar de verleiding was te groot. Ik stopte en zocht een plek. Er zat een gezin in mijn nabijheid en plots hoorde ik ‘hello’ achter me. Een man zette een bordje met lekkernijen naast me neer en een bekertje thee. ‘Suiker ligt hier op het bord’, zo maakte hij duidelijk. En zo keek ik in deze kleine baai uit over het meer, met in de verte de 4058 meter hoge besneeuwde berg Süphan, genietend van noten- en chocoladecake en een met schapenkaas gevuld broodje. Later op de dag was er een tunnel van 2300 meter lang. De rijbanen waren nauwelijks één vrachtwagen breed en gescheiden door kunststof paaltjes; uitwijken was er voor mijn medeweggebruikers niet bij. Daarom mocht ík uitwijken, naar het noodpad, het stoepje aan de zijde. Er waren volop hindernissen op mijn ingelaste voettocht, zoals ontbrekende en opstaande betonnen tegels, maar het was te doen én er bleef me een bui bespaard. Aan het eind van de dag kampeerde ik op een berghelling met zicht op het meer.
De energie was helemaal terug. In Edremit werd ik verrast met een fietspad langs het water. Er waren gymtoestellen, picknickplaatsen en uitzichtpunten. Het was hier al erg levendig op deze vroege zondagochtend; er waren volop recreanten en sportievelingen. Ik bleef de waterkant volgen en meed daarmee de stedelijke drukte van de stad Van. Kilometers lang zag ik picknickplaatsen, houten loopbruggen en speeltuinen. Later liet ik het meer en de mooie vergezichten achter me en ging op weg naar Doğubeyazıt en Iğdır. De omgeving werd droger en de heuvels hadden ronde vormen en waren boomloos. Er waren veel nederzettingen en ik had weinig plek om me te verbergen. Uiteindelijk kon ik ergens ongezien naast de weg gaan liggen, drie meter lager.
Ik begon me te realiseren dat ik, nu ik mijn laatste set remblokken in gebruik had genomen, ik nieuwe sets moest hebben voordat ik stoere dingen ging doen in de bergen van Georgië. Ik gaf mezelf de meeste kans op succes in de Georgische plaatsen Borjomi en Kutaisi. Ik reed opnieuw door ruim grasland met nederzettingen, tussen rijen bergen. Een van die nederzettingen was Soğuksu (‘Koudwater’) en ik beleefde er een dieptepunt. Drie kleine jongens kwamen aanrennen vanaf een erf. Eén zwaaide er, de andere twee hadden stiekem een greep gedaan in de mestvaalt en gooiden in mijn richting. Nog nooit was ik bekogeld met poep. Verderop was er een hoogtepunt. Ik kwam in een landschap met een groenachtig gesteente; het was alsof ik plots in IJsland was. Met fiets en al liep ik over de stenen het landschap in, niet geheel zonder risico, en nam plaats op een platte steen. Tijd voor een lunch, in dit fantastische decor. Het landschap bleek zijn groene kleur te krijgen door kleine, lichtgroene vlekken op de stenen. Na de lunch volgde een klim door een fascinerend berglandschap en de weg droeg bij aan het uitzicht, want wegen kunnen bergen een sensationeel karakter geven, door bijvoorbeeld hoogteverschillen en haarspeldbochten. Nabij de pas was ik op een bijzonder punt aangekomen: ik was slechts een kilometer van Iran verwijderd. Er was een hek naast de weg en ik zag de tekst ‘Forbidden zone’. Een berg scheidde de twee landen. Na het pretentieloze stadje Doğubeyazıt kwam ik terecht in een weids landschap dat Patagonisch aandeed, al waren hier nog steeds veel nederzettingen en ongezond veel schaapherders met hun kuddes. Ik kon me eenvoudig voorstellen dat hier bittere herdersoorlogen gevoerd werden om graasgrond. Alle plaatsen die mij normaal gesproken geschikt leken als kampeerplek waren bezet door herderstenten. Toch vond ik wat vrije natuur langs de afdaling naar Iğdır (‘UHW-dur’). Ik zette de tent op en was verheugd dat ik niet zichtbaar was. Maar ik had buiten de lokale kinderen gerekend. Een groep liep over de bergwand aan de andere zijde van de weg en ik voelde me bekeken. De kinderen leken te verdwijnen achter gesteente, alsof ze zich verschansten. Ik voelde me niet safe. Jammer van mijn mooie spot, maar ik pakte in en vertrok. Ik wilde het gebied echter niet meer verlaten en dwaalde een tijd rond. In een hoek vond ik een geïsoleerde plek; hier was ik zelfs niet zichtbaar vanaf bergwanden. Ruim een uur later werd mijn tent geraakt door een projectiel. Was het vijandigheid, of een van een helling vallende steen of kluit? Moest ik nog een keer verhuizen? Ik wachtte af wat er komen ging, maar er volgde niets meer, zelfs geen geluid. Ik ging slapen en was rond 4.30 uur weer wakker bij het eerste licht. Ik ging buiten kijken. Het was onwaarschijnlijk dat er iets van de hellingen gerold was. Er lagen twee stenen ter grootte van een ei in de buurt. Een worp was toch echt de meest waarschijnlijke verklaring van wat ik gehoord had. Ik besloot te gaan. Ik daalde 700 meter verder af naar Iğdır, ontliep de stadsdrukte door het vroege tijdstip en ontbeet in een nog onopgeruimd parkje. Daarna reed ik langs fantastisch gekleurde heuvels en korte tijd later langs Armenië, dat net een groene oase leek. Hier was de start van een klim, één met haarspeldbochten, en auto’s hoog boven me. Eenmaal boven belandde ik op een hoogvlakte. Het was tegen enen en er stonden al 83 kilometers op de teller. Gezeten op een grote steen lunchte ik. De klim ging daarna stiekem verder, honderden hoogtemeters door leeg land. Toen ik 1400 meter geklommen had, had ik er tot de afdaling naar de stad Kars nog 600 te gaan, zo zag ik op Osmand. Ik klim 300 meter per uur en had nog twee uur daglicht. In theorie kon ik deze klim dus deze dag nog voltooien en dan zouden er 2000 hoogtemeters op de teller staan. Zij die mij al wat langer volgen weten dat ik er allerlei persoonlijke lijstjes op nahoud (zie onderaan deze pagina), en 2000 meter betekende een heuse opname in de lijst ‘Grootste dagklim’. Gemotiveerd reeg ik de meters aaneen, maar werd wel getergd door tussentijdse afdalingen en enkele lange flauwe hellingen. Eenmaal in het donker stond de teller op 1996 hoogtemeters en ik wilde per se de 2000 volmaken, maar de klim was na een steeds flauwere helling tot stilstand gekomen en ging daarna de andere kant op hellen. Met andere woorden: ik had de pas bereikt. Ik reed nog honderd meter heen en weer over de vluchtstrook, maar de opbrengst was slechts één hoogtemeter. Ik rolde zijwaarts het lager gelegen land in en duwde de fiets weer omhoog. Opbrengst: één hoogtemeter. Ik gaf het op. Het werd gevaarlijk en ik liep in de kijker: twee voertuigen waren al gestopt om hulp aan te bieden. Met 1998 hoogtemeters had ik evengoed een notering in de lijst. Het vinden van een kampeerplek werd me deze dag erg makkelijk gemaakt. In het landschap stonden schermen, evenwijdig aan de weg, met af en toe onderbrekingen. Ik kon er simpelweg achter gaan staan. Het was koud hier boven. Voor het eerst in tijden sliep ik ín mijn slaapzak.
Ik ging vroeg weer op pad. Ik had de vorige avond overigens geen idee gehad dat ik behalve die twee hoogtemeters om de 2000 meter te vervolmaken ook slechts vier minuten tekortkwam voor een notering in de lijst ‘Langste fietsdag’. Ik rolde naar Kars. Kars was anders, eerder Oost-Europees dan Turks. Ik zag straten met hoge gebouwen, statiger ook, en mijn omgeving was minder chaotisch, minder rommelig. In de namiddag werd ik verrast. Er kwamen weer bomen in het landschap. Later zag ik volledig beboste heuvelwanden. Wat een verademing nu ik weer een middag lang vooral kuddes, poep, nederzettingen en omgeploegde bergweides had gezien. Tot mijn grote vreugde leidde mijn route recht naar een groot bos. Het was een zware klim maar mijn vooruitzicht motiveerde me. Uiteindelijk stond ik keurig rond zonsondergang in het bos. Enerzijds was het onwerkelijk, anderzijds was het logisch want ik was niet ver meer verwijderd van het uitbundig beboste Georgië. In mijn laatste nacht in Turkije stond ik tussen de dennen.
Vanuit de wereld van de (vaak naamloze) nederzettingen en de kuddes - bossen bleven uitzonderingen - reed ik naar nog met flarden besneeuwde hoogten; het was een mooie maar taaie klim met gemene hellingen, in mooi weer. Ik klom zo’n 550 meter tot de top, waar ik eerder kleine vrachtwagens had zien rijden, op ruim 2500 meter. Boven was het nog steeds warm. Tijdens een lunch van brood met schapenkaas bekeek ik de sneeuwresten, het korte gras, de poelen. Meerdere westerse motorrijders passeerden me. Er volgde een enorme afdaling van zo’n 1100 meter en ik kwam in een groene wereld terecht. Ik zag veel gras en een variatie aan bomen en kleuren, alsof ik siertuinen om me heen had. Achter me ontstond ook een aparte kleur: de hemel werd zwart. Toen ik de grens met Georgië bereikte had de Turkse douane een eetpauze. Het kwam me goed uit want precies nu brak er een noodweer los, en ik stond droog. Iets later kreeg ik mijn stempel en toen de bui voorbij was ging ik verder. In Georgië werd niet gepauzeerd en kreeg ik mijn stempel iets vlotter. Ik was eindelijk in dat land waarvan ik sinds de dennenbomen al het gevoel had dat ik er reed. Tussen het dorp Vale, waar statige, half vervallen huizen stonden, en de stad Akhaltsikhe vond ik een plek op een heuvelweide achter enkele struiken om de nacht door te brengen.
Het was interessant om weer terug te zijn in een soort Oost-Europa (Kars was een voorproefje geweest). Ik reed van Akhaltsikhe naar Borjomi door een dal langs een rivier. In Borjomi had ik een kleine onderbreking gepland, omdat de rit naar mijn volgende pleisterplaats, Yerevan, nog lang was. Ik vond wifi in het centrum van Borjomi, maar mijn online speurtocht naar een onderkomen werd verstoord door een moessonregen met onweer. Ik schuilde onder een boom. Iets later rondde ik mijn onderzoek af en kwam terecht in een authentiek, sfeervol Georgisch verblijf met eigen keuken en badkamer. Toen ik later in mijn eerste Georgische supermarkt stond moest ik wennen aan het aanbod. Essentiële onderdelen van mijn fietsersdieet vond ik hier niet meer (houdbare melk, schapenkaas); ik moest gaandeweg een nieuw dieet gaan samenstellen. Ik kon hier in ieder geval eieren koken. Ik had in Borjomi willen beoordelen of touren in Georgië qua weersomstandigheden zinnig was, maar vreesde dat een blik op de weersvoorspellingen de doodsteek zou zijn voor mijn ambities hier. Ik zou gewoon gaan fietsen: eerst naar Kutaisi voor nieuwe remblokken, en dan noordwaarts, naar het gebergte tussen Abchazië en Zuid-Ossetië. Was het niet te doen dan kon ik weer afbuigen naar het oosten. Later was er weer een zware bui en nog later weer onweer. Dit kon weleens een lastige onderneming worden.
Ik hield me bezig met fietsonderhoud. Een van de punten was het onderzoeken van een probleem met de achterdrager. Die was op vier punten bevestigd aan het frame, maar linksonder, bij de achteras, draaide de bout dol. De schroefdraad in het frame was beschadigd. Ik had nog een reservebevestigingspunt, maar de kwestie baarde me wel zorgen. Dit was nog een licht ritje; ooit ga ik weer met een echte lading fietsen, met vele liters water en kilo’s voer. Ik ben gehecht aan mijn drager; ik wil dat bagagegewicht niet op mijn rug nemen. Voor nu bond ik er een tiewrap om. Ik bekeek Borjomi, een langgerekt dorp met een even langgerekt smal park langs een rivier. Verder: wisselkantoren, een kleine markt, een busstation.
Door het nauwe dal reed ik naar Khashuri, dat aan de buitenrand rommelig en druk was als een Afrikaanse stad. Meer dan die buitenrand zag ik niet, want ik nam de afslag naar het noordwesten en moest een alternatieve route nemen, want de weg naar Kutaisi zou verderop een snelweg worden. Het asfalt op mijn route verdween en de weg werd alsmaar slechter. Het hielp ook niet dat er werkzaamheden waren. Werkverkeer, met name voertuigen met rupsbanden, hadden de weg aan gort gereden, een soort glad modderbeslag. Dit was een lange route en ik vreesde het ergste voor mijn voortgang. Toch vreesde ik nog niet genoeg. Er volgde nieuwe rampspoed. Er klonk een tik vanuit mijn achterwiel. Toen ik wat droge ruimte vond in deze baggerwereld ging ik het probleem onderzoeken. Ik verwijderde de tandwielcassette. Ik kon niets vreemds vinden, maar er was wel speling tussen de cassette en de naaf. Toen viel mijn oog op een veel urgenter probleem. Mijn achterband was versleten en dreigde te scheuren bij de velg. Ik verplaatste hem naar voren om de druk te verminderen. Behoedzaam reed ik verder. Later liet ik lucht uit de band lopen, nog later bond ik tiewraps om de band om verder uitscheuren te vertragen. Ik kwam weer op asfalt terecht en wist uiteindelijk 92 kilometer op de teller te zetten. Ik sukkelde al vanaf kilometer 45 met de band en moest nog tot 141. Ik daalde af naar de rivier en vond een strandje van enkele vierkante meters. Perfect voor de nacht.
Nog 49 kilometer te gaan. Ik kon nog fietsen, maar ik zou de situatie steeds moeten herbeoordelen. Definitief uitscheuren moest ik vermijden, want dan zou ik niet meer op eigen kracht verder kunnen (al heb ik ooit mijn band genaaid). Als het niet meer verantwoord was, moest ik lopen. Dat moment kwam na 10 kilometer. Ik mocht 39 kilometer lopen. Er was inmiddels geen normaal alternatief meer voor de snelweg; ik was aangewezen op een aaneenschakeling van plattelandswegen en paden. Gelukkig konden mijn voeten deze dagmars goed aan. Rond 17.00 uur nam ik mijn intrek in onderkomen nummer 350 in mijn fietsbestaan. Het was duidelijk dat ik in Kutaisi iets meer moest gaan regelen dan remblokken. Maar dat bewaarde ik voor de volgende dag. Eerst ging ik een nieuwe uitdaging aan: yoghurt met een vetgehalte van 25%. De grens van wat nog draaglijk was werd nu bereikt, maar de 800 grammen gingen wel op.
Zura’s Bike Shop stond zeer goed aangeschreven. Zura bekeek mijn fiets en zei dat de situatie er niet goed uitzag. Hij zou de fiets helemaal nakijken en ik kon ‘m om 20.00 uur ophalen. Ik had plots ruim de tijd voor een sightseeing. Hier viel beduidend meer te zien dan in Borjomi en Akhaltsikhe - parken, bruggen, kroegjes en een centraal gelegen fontein met goudkleurige dieren, omringd door historische gebouwen - maar ook hier volstond een enkel uur slenteren. Bij terugkeer in mijn guesthouse haalde ik wat slaap in en besteedde de rest van de middag aan een leuke puzzel: hoe kreeg ik Kazachstan, Siberië, de Taklamakan-woestijn, het Altaj-gebergte, Mongolië, de Gobi-woestijn, de stad Xining en de Himalaya in één reisschema, rekening houdend met klimaten, voor fietsers geopende grensposten en visumgerelateerde beperkingen. Ik kwam een heel eind. In de avond bezocht ik Zura. De achternaaf was kapot, na slechts 83 dagen op weg te zijn geweest. ‘Met Shimano kun je eigenlijk niet meer op reis. De onderdelen worden steeds goedkoper gefabriceerd en daarmee steeds zwakker’, zei Zura. Ik groef eens in mijn geheugen. Dit was al minimaal mijn vijfde kapotte naaf sinds 2018. Hoe dan ook: ik kon er weer even tegen, al was mijn nieuwe naaf waarschijnlijk niet krachtiger dan een Shimano-naaf. Mijn drager was ook weer stevig vastgezet - maar wel op het reservebevestigingspunt - en ik had een degelijke nieuwe band: een Schwalbe Big Apple. Ik sprak een Franse fietser. Hij had de route in Noord-Georgië gedaan die ik nu wilde gaan doen. ‘Je kunt niet de volledige tour doen. Halverwege is de route nog dichtgesneeuwd.’ Dat was een tegenvaller. Het zou een mooie ronde geweest zijn. Nu kon ik óf de westelijke halve ronde doen, tot Mestia, en dezelfde weg terugrijden, óf de oostelijke kant nemen en zien hoe ver ik kwam, en dan deels terug en aansluitend oostwaarts rijden. Ik koos voor de laatste optie. Al met al had ik hier een welbesteed verblijf. Mijn fiets was weer in orde, mijn reisplan eindelijk in hoofdlijnen rond en ik had nuttige informatie gekregen over mijn aanstaande tour.
Tsageri was klein, maar de supermarkt had me iets interessants te bieden. Hier was weer puree van tomaten, aubergines, wortelen en ui, wat ik sinds Bulgarije niet meer gezien had. Ik wilde daarna een aangeschaft bakje yoghurt leeglepelen in een mooi, schaduwrijk park, maar moest helaas vertrekken vanwege te vriendelijke honden. Eén wilde spelen en besprong me steeds. Vier kwispelende soortgenoten kwamen erbij staan. Ik verliet het park en ging op een muurtje zitten. Later nam ik de doorgaande route naar Lentekhi en verder. Ergens zou ik vastlopen vanwege sneeuw; ik zou wel zien waar. ’s Avonds kampeerde ik langs een rivier en bekeek de verdere route. Ik moest 2927 meter omhoog naar de Zagaro-pas (of: Zagar(i)-pas), die 71 kilometer verderop lag. Met wat extra meters kon ik 3000 hoogtemeters op de teller zetten, als ik aan deze kant van de pas niet geweerd werd door sneeuw. Mijn hart ging sneller kloppen. Op 26 maart 2020 was ik in Portugal bezig voor het eerst die 3000-metergrens te slechten. Ik lag ruim op schema, maar werd door de politie van de weg gehaald en zat vervolgens drie maanden opgesloten op een camping vanwege een fictieve pandemie met een obscure, inmiddels doorzichtige achterliggende agenda. Kreeg ik nu mijn herkansing?
De lucht was grijs en het begon te miezeren. Vlak buiten Lentekhi - een langgerekt dorp, net als Tsageri - stond op een bord ‘127 km - 151 km movement forbidden’. Ik wist niet waar het nulpunt lag, maar zou later kilometerpalen zien die 98, 99 en 100 kilometer aangaven. Kon ik nog maar 27 kilometer fietsen? Dat was geen goed nieuws. De regen werd serieuzer. Ik deed regenkleding aan en later schuilde ik in een bushok. Ik zag wolken het dal in drijven. Ik wist het even niet meer. In doorgaan zag ik niets meer. In omkeren en afdalen in die regen en kou - de temperatuur was onder de 10°C gezakt - ook niet. Ik wilde niet vervroegd een hotel nemen na vier recente overnachtingen in een guesthouse. Ik wilde ook niet mijn tent weer opzetten voor de rest van de dag om te schuilen, want dan duurde de dag nog zó lang. Blijven zitten kon ook niet; ik begon te verkleumen.
Ik ging afdalen. Hoe verder ik daalde, hoe meer de regen afnam en hoe warmer het werd. Later was het zonnig; achter me zag ik nog steeds bewolking boven de bergen. Vlak voor Tsageri nam ik de afslag naar het oosten, naar Ambrolauri. Ik kreeg alsnog een zware klim met haarspeldbochten en mooie uitzichten. Ik was vroeg moe en vond in de namiddag een verborgen plek bij een kikkerpoel om bij te slapen.
De volgende middag stonden er 645 hoogtemeters op de teller en daar moesten er nog 1355 bij komen wilde ik de Khikhati-pas deze dag nog bereiken. Het was al 15.00 uur, maar ik rook weer een kans op een lijstnotering. Ik maakte echter een inschattingsfoutje. Enkele stijgingen lagen voorbij de pas, op de ‘afdaling’. Toen ik boven stond had ik nog maar 1800 hoogtemeters verzameld. Ik had nog een uur licht. Ik liet mij geen lijstnotering afpakken doordat de klim ophield. Ik reed terug en weer naar de top, steeds zo’n 50 hoogtemeters, net zo lang tot het donker werd en er 2100 hoogtemeters op de teller stonden. Ik was tevreden. Vier meter hoger zette ik tussen de bomen mijn tent op.
De afdaling voerde door de bossen. Er volgde een klim met volop verkeer; het was windstil en 33°C. Zonnig weer leek de norm te worden. Er waren veel hinderlijke honden: één hapte in mijn bagage en een ander wist in mijn schoen te bijten. Het viel me op dat vee in dit land vrij rondliep. Hekken waren zeldzaam. Vee bestond hier uit koeien en varkens, al zag je die laatste niet veel. Koeien liepen overal, geoormerkt en met bel. Soms lagen ze op de weg. Wat ook opviel was de overdadige aanwezigheid van politie, net als in Turkije.
Ik kwam weer uit in Khashuri, waar ik bijna een week eerder ook was. Ik ging nu weer terugrijden naar Borjomi. In een reepje bos naast een spoorweg overnachtte ik.
Vlak voor Borjomi sloeg ik af en (neem rustig de tijd voor het vervolg van deze zin) nam de weg naar Akhalkalaki, die over de Tskhratskaro-pas zou voeren. Het werd een mooie tocht door bossen. In Bakuriani sloeg ik extra limonade in voor de zware klim die zou volgen, maar verderop las ik op een bord ‘Tskhratskaro pass is closed’. Ik werd veroordeeld tot een lange omweg. Maar al snel was er op die omweg een politiepost. Daar hoorde ik dat de pas sinds twee dagen open was. Ik keerde om en nam alsnog de geplande bergroute. Een paar uur reed ik door een bergbos. Het begon te regenen. Ik kwam boven de boomgrens; het werd al laat en ik zag nergens meer een mogelijke kampeerplek. De enige vlakke grond was de steenslagweg. Ik werd gedwongen de klim af te maken door drie kwartier verder te rijden in het donker bij regen en onweer. Nat kwam ik boven aan. Nu was er vlakke grond, maar daarop stond een politiebureau. De agenten die me opwachtten lieten me niet verder gaan en dwongen me in een andere richting, naar een dorp op 14 kilometer afstand waar ik geacht werd een hotel te nemen. Ik ging nog anderhalve kilometer door en daalde toen af over de helling rechts van me. Ik hoopte daar niet zichtbaar te zijn. Ik zette de tent op en deed snel mijn avondprogramna. Ik zag dat ik 2193 meter had geklommen. Een zwaarbevochten lijstnotering. Ook zag ik dat ik me in een ‘managed reserve’ bevond. Ik moest de volgende ochtend maar snel hier weg zijn.
Ik heb nauwelijks geslapen. Om 5.41 uur reed ik weg, in een wereld met sneeuwresten en weinig vegetatie. Ook via het dorp Tabatskuri waarnaar ik verbannen was zou ik uiteindelijk weer op de hoofdroute terecht kunnen komen. Tabatskuri lag aan een meer. In de ochtendzon had ik een mooi uitzicht over dat meer en op de besneeuwde bergen erachter. Het asfalt keerde terug. Verderop ontbeet ik in een Kirgizisch aandoend graslandschap, op grote stenen. In een park in Akhalkalaki lunchte ik en Ninotsminda was de laatste (kleine) stad op mijn route door Georgië. Ik had de Armeense grens nog willen passeren, maar regen die aanvoelde als hagel werd zijwaarts in mijn gezicht gesmeten en de weg was een eindeloze helling. Liever stopte ik vervroegd om de volgende ochtend met dubbele snelheid verder te gaan. Ik vond een heuvel met wat bos en zette er de tent op.
Een zuinig zonnetje door een bewolkte hemel lokte me uit mijn tent. Het was natuurlijk een instinker. Toen ik eenmaal reed waren de weersomstandigheden een kopie van de vorige namiddag: krachtige wind, nu schuin van voren, en regen. Het was nog een best eind naar de grens, mede door de klim. De grensovergang ging vlot en ik reed Armenië in. Land 74. In het eerste dorp maakte ik een foto van een kerk tegen een grijszwarte hemel, met de Armeense vlag op een gebouw rechtsvoor me. Uit de poort van dat gebouw kwamen even later jonge geüniformeerden. Eén schudde me de hand en vroeg me te wachten. Er kwam iemand die hoger in rang was vanuit het gebouw naar de poort lopen. Hij salueerde, schudde me de hand en wees mij erop dat hier de grenspolitie gevestigd was. Dit gebouw mocht niet gefotografeerd worden. Ik moest mijn foto verwijderen, uit de fotogalerij en uit de prullenbak. ‘Welcome in Armenia’, zei hij vervolgens.
Mijn route slingerde langs heuvels met gras, langs stroompjes. Het regende of het ging regenen, meer smaken waren er niet. Opklaringen duurden steeds enkele minuten. De stad Gyumri lag in een dal dat baadde in zonlicht, maar toen ik er was sloeg het weer om. Ik had onderweg weer schaapherders gezien en was blij in een supermarkt weer schapenkaas te zien. Ik bleef in de supermarkt schuilen want buiten was het inmiddels noodweer. Toen het venijn eruit was bekeek ik zo goed en zo kwaad als het ging de stad. Gyumri zag er interessant uit, vooral door allerlei bijzondere details (lettertypes uit de jaren 70, verlichte bomen, ongemaaide wandelparken). Ik had hier wel willen blijven, maar wilde over anderhalve dag, op mijn verjaardag, aankomen in hoofdstad Yerevan. Ik reed verder. Regen werd afgewisseld met regen. Je zou er een Schot mee kunnen imponeren. Mijn god, wat een drama was het Armeense weer. Ik sliep in een bos op een heuvel.
Het hagelde. Toch werd het een mooie klim door glooiende groene heuvels. Op een volgende klim was er onweer en regen. Toen ik de top naderde via haarspeldbochten kreeg ik hier en daar te maken met windkracht 8 en was fietsen niet verantwoord meer met het vrij drukke verkeer. En dus duwde ik de fiets enige tijd. Ik reed op de afdaling met shirt, sweater, regenjas en wanten aan. Het was 4,7°C. Het was half mei en slechter weer dan bij mijn vertrek uit Nederland in februari. Ik kwam tot op minder dan twintig kilometer van Yerevan. De wereld was hier beduidend dichter bewoond, maar ik vond een afslag naar een rustig gebied met modderige paden, gras, puin en kleine boomgaarden met schuurtjes. Tussen bergen stenen vond ik een geschikt lapje kampeergrond. Behalve de stenen boden struiken enige beschutting.
Ik daalde tien kilometer en kwam in de stadsdrukte terecht. Het duurde lang voor ik in het centrum was. Ik vond een buitenkansje op booking.com. Iets later had ik een kamer met balkon en zicht op een zwembad. Binnen had ik een hanglamp met opstaande kelken, een antiek dressoir en dito stoel. Daar houden mensen van die al wat ouder worden. De hemel kleurde blauw. Ik ging taart halen.
----------
Tijdens mijn vierjarig verblijf in Nederland is overigens (in 2021) een zeer lezenswaardig artikel verschenen op kampeerwijzer.com waar ik op deze plek nog niet naar had verwezen:
https://kampeerwijzer.com/2021/07/16/metal-en-de-kunst-van-het-fietsreizen
----------
Mijn boek ‘Vinnig meppen met een bos tulpen’, over de eerste twee jaar van mijn fietsleven, is bij de boekhandels verkrijgbaar, of tegen gereduceerd tarief bij:
-
18 Mei 2025 - 10:32
Audrey:
Weer met veel plezier je verslag gelezen. Je bent een bikkel. Jammer dat je nu al pech heb met je fiets. Maar niks houd jou tegen. Geniet van je vrijheid.
-
22 Mei 2025 - 08:40
Anita:
Hoi Richard,
Wat leuk om - in m'n hoofd - weer n stukje met je mee te kunnen reizen. Dat heen en weer rijden op n helling om een nieuw record te vestigen : daar snap ik niks van. Maar .... misschien is het net zoiets als elk jaar mijn 1 km borstcrawl sneller te willen zwemmen, dan de genoteerde tijd vh jaar ervoor. Hoe dan ook - t is goed om soms iets wonderlijks te hebben om jezelf te motiveren.
Leuk dat je door de mensen om je heen verrast werd met chocolade cake. Hier kregen we vd buren ook een papieren bordje met lekkernijen toen ze de ramadan hadden volbracht. Zo lief! En .... beter dan poep naar je hoofd gesmeten krijgen. Toch .... ook in dat laatste gaat n compliment schuil. Die jongens vonden je blijkbaar te schoon. En ..... na zoveel km's vind ik dat best n knappe prestatie. Over die km's vooral die omhoog en zeker die met slecht weer en het altijd vroege opstaan nog maar niet te praten. [e-1f44d]
Fijne dag!
Enjoy the ride and de omgeving.
Grtz,
Anita
P.S.1 Leuk, dat 2021 artikel. Knap hoe de schrijver zijn helikopterview over jouw fietsleven tot die tijd weet te verwoorden. Mooie foto's ook!
P.S.2 Gisteren parende ijsvogels gefotografeerd. Ik moest daarvoor iets verder fietsen, dan ik normaal dagelijks doe (18 a 20 km - om lekker buiten te zwemmen), maar .... dan hebbie ook wat. ;-)
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley