Visite
Door: Richard van Dijke
Blijf op de hoogte en volg Richard
13 November 2015 | Nederland, Hellevoetsluis
Of Nederland. Daar kon ik ook naartoe. Dat was op dat moment, in Atacames, nog lang geen optie. Maar soms word je door omstandigheden gedwongen je plan aan te passen. Dit plan was om naar Quito te fietsen. Halverwege zou de stad Santo Domingo liggen. Als de rit me zou bevallen zou ik vanaf daar een extra ronde gaan maken voordat ik verder zou rijden naar Quito. Als die extra ronde mij zou bevallen zou ik halverwege nóg een extra ronde invoegen. Zou het me op enig moment niet meer bevallen dan zou ik de snelste weg naar Quito nemen. Daar zou ik een vliegtuig nemen naar Suriname en daar over land verder reizen, via Frans Guyana naar de eerste Braziliaanse stad van waaruit ik in januari goedkoop terug kon vliegen naar Nederland. Het mocht niet zo zijn.
Ik verliet Atacames met de comfortabele gedachte dat ik, na 9 nachten in een hostel in een warm oord, volledig klaar ben voor het 'overwinteren als een bejaarde'. Geef mij een appartement, een buurtsuper, wi-fi, een paar boeken en een fiets en ik maak de winter vol.
‘Ecuador is zelden opzienbarend ten westen van de Andes’, had ik eerder geschreven. Maar nu moest ik dat toch terug gaan nemen. Ecuador was hier één grote tropische botanische tuin. Het was een fantastische groene wereld en een genot om doorheen te rijden. Ik werd wel even aan het werk gezet, want halverwege de eerste middag was er dat geluid weer: ‘Tang!’. Een jaar lang had ik het niet meer gehoord maar ik herkende het direct. Het was het geluid van een brekende spaak en ik laste een opfriscursus ‘Spaak vervangen’ in.
Met veel plezier stond ik die avond weer op een veld met mijn tent, het vrije kampeerleven was weer begonnen. Ik stond op een heuvel met overal gerooide bomen om me heen en ik had gehoopt dat het niet in gebruik was, maar toen het donker was kreeg ik visite van drie mannen met zaklantaarns. Dit was een ‘finca’, een boerenerf, zeiden ze. De toon was vriendelijk. Ze wezen me op andere plaatsen. Ik kon beter aan de weg gaan staan, of iets verderop, daar waar geen water zou stromen, want het zou gaan regenen. Maar ik was tevreden met mijn zorgvuldig uitgezochte vlakke stek en bedankte vriendelijk. Een ingerichte tent verplaatst je ook niet zomaar even. De mannen vertrokken weer en mijn nacht was uitstekend, evenals de volgende nacht op een te koop staande plantage waar ik ongestoord kon verblijven.
Toen ik eenmaal in Santo Domingo was besloot ik aan de eerste extra ronde te beginnen want de tocht beviel goed. Ik liet de jungle achter me en kwam in een gebied met heuvels begroeid met palmen en ander groen, maar veel minder dicht, en ook kwamen de akkers weer in beeld. De start van deze extra ronde was voortvarend, maar langzaam ontstonden er scheurtjes in het fietsplezier. Ik was bepaald niet in het meest ontwikkelde deel van het land aan het rondfietsen en ik kreeg weer honden achter me aan, automobilisten en bromfietsers toeterden volop en de dorpsbewoners die ik trof leken vaak weinig meer te doen te hebben dan voor hun huizen te zitten of rond te hangen en alles wat bewoog te becommentariëren. Ik was iets dat bewoog, en kreeg gejoel en gefluit te horen. Voor het eerst was ook het prikkeldraad weer helemaal terug, en werd het heel moeilijk een kampeerplaats te vinden. Maar het geluk bleef aan mijn zijde en zo vond ik in de heuvels plots een omheind waterbassin met wat gras eromheen, beschut door palmbomen en ik kon er redelijk verdekt mijn tent opzetten. Ik kreeg nog wel even visite maar het was iemand die ambtshalve iets kwam opstarten bij het bassin en na een groet weer verdween.
Er kwamen meer irritaties. In de nacht begon mijn opblaasbare mega-hotdog me tegen te staan, ik begon weer te verlangen naar een normale slaapmat. En overdag was er een groeiende weerzin tegen mijn omgeving. Ik begon langzaam genoeg te krijgen van dichtbevolkte landjes met roepende mensen langs de kant van de weg. In Calceta nam ik een kamer; het werd tijd voor een douche en voor het wassen en/of drogen van kleding en uitrusting. En voor Feyenoord-AZ in de ochtend, al was de wedstrijd laat gepland en zou ook nog de klok verzet worden in de nacht. Gelukkig mocht de check-out verlegd worden naar één uur ‘s middags. In de nacht was er een volgende irritatie. In veel ontwikkelingslanden is geluidsoverlast een volstrekt onbekend begrip. Iedereen maakt lawaai naar believen, ongeacht het tijdstip, en niemand neemt daar aanstoot aan. En zo kon het gebeuren dat ik om vijf uur ‘s morgens aan de koffie zat omdat verder slapen niet mogelijk was vanwege de luide gesprekken in de gang. Het voetbal zou om 10.45 beginnen dus ik had wat vrije tijd. Ik richtte de blik nog eenmaal op Colombia. Daar kon ik in principe nog heen, voordat ik op een gesloten Venezolaanse grens zou stuiten. Ging ik dat land echt overslaan? Ik dook eens in het verslag van fietsjunks El & El (www.bicycle-junkies.com). Ik las over drukke hoofdwegen en over alternatieve routes, gravelroutes, waarlangs mensen wonen die je waarschuwen voor overvallers. Ik had vrij snel gegeten en gedronken. Colombia kon de plomp in.
Vanuit mijn van airco voorziene, kurkdroge kamer stapte ik de zompige buitenwereld weer in. Feyenoord had gewonnen, ik zat tjokvol cafeïne en hoefde deze dag alleen in de middag te fietsen, maar dat maakte allemaal niets uit. Het fietsen was gewoon niet leuk. En ik werd gek van het gestaar om me heen. Dat ik hier een opvallende verschijning ben en dus de aandacht trek vind ik volkomen begrijpelijk. Maar hier waren mensen die indringend begonnen te staren zodra ik in beeld kwam en er pas mee ophielden zodra ik achter de horizon verdwenen was. Ik werd er dol van en begon weer lichte tekenen van de gekte te vertonen zoals ik dat eerder had in Indonesië. Ik hing de clown uit om me te wapenen tegen de buitenwereld waar ik steeds minder van begreep. En achter de façade van de idioot zat iemand die het plezier in de tocht verloren had en die besloot dat nu de snelste route naar het vliegveld werd ingezet. Weg uit deze drukte. Weg uit deze gekte.
Maar mijn fiets vond het nog steeds gezellig en zette een vertragingstactiek in. Ik kreeg een lekke voorband en ik draaide de snelspanner los om het wiel uit de voorvork te nemen, maar kwam bij het losdraaien niet verder dan halverwege, toen was het mechanisme kapot. En toen kon het wiel niet meer uitgenomen worden en ook niet meer vastgezet worden. Daar stond ik dan. Ik kon voorlopig weer gaan lopen. In het ergste geval werden vijf dagen fietsen nu dik tien dagen lopen. Langs starende, loeiende mensen. Gaaf. ‘Misschien dat ik wel op mijn zadel kan zitten en gewoon deze helling af kan rollen’, dacht ik. En verdomd, ik kon niet alleen rollen maar ook fietsen; mijn gewicht hield de voorvork op zijn plek. Behoedzaam reed ik verder. Als ik één hobbel te wild zou nemen zou mijn wiel een eigen richting kiezen, maar door zorgvuldig te rijden kon ik mijn rit fietsend vervolgen.
Maar het werd er niet leuker op. De weg verslechterde en was vaak een piste. Ik pauzeerde langs de kant en tot drie maal toe stopten er weggebruikers om op een zeurderige toon een lang en onbegrijpelijk verhaal te vertellen dat gepaard ging met wegwuivende gebaren. Wat wilden ze? Ik wilde lunchen in een dorp en werd door een man een steegje in gestuurd waar ik volgens hem een restaurant kon vinden. Er was helemaal niets dat leek op een eettent en toen ik terugreed was gestaar en gegrinnik mijn deel. Wat was dat voor naar volk hier? In een volgend stadje waar ik boodschappen deed vroeg iemand waar ik vandaag kwam. ‘Holanda’, zei ik luid en duidelijk. Hij herkende het niet eens als antwoord en stelde de vraag opnieuw. Verderop kreeg ik dezelfde vraag. Tot driemaal toe antwoordde ik ‘Holanda’, waarna die sinds Indonesië niet meer gehoorde vraag werd gesteld: ‘Colombia?’. Van Argentinië tot Peru was ‘Holanda’ in één keer duidelijk geweest. In Ecuador lijkt Holanda een raar woord te zijn.
Na een nacht aan de rand van een moerasachtig weiland waar ik in de ochtend op afstand vriendelijk vaarwel werd gezwaaid door een man die het land bewerkte, wachtte me een lastig traject over een slechte weg zonder vluchtstrook maar met veel vrachtverkeer. Maar alles veranderde toen ik de stad Quevedo naderde en ik het uitgestorven stuk snelweg bereikte dat mij langs de stad noordwaarts zou leiden. Vijftien kilometer lang nauwelijks verkeer en geen mensen meer om me heen, een monsterlijk genot. En daarna werd het er niet eens meer zoveel slechter op; de snelweg werd een provinciale weg met links en rechts grote plantages, zoals bij mijn entree in het land. Weinig dorpen, weinig huizen, weinig mensen, meer vrijheid en veel aangenamer fietsen. Langs de weg was een simpel eethuisje, eigenlijk een keet met een klein terrasje ervoor, en ik stopte er. ‘Comedor de dios’ heette het, eethuis van god. Een vriendelijke man schotelde me een goede maaltijd voor. Hij kreeg bezoek van een vriend en na de maaltijd raakte ik in gesprek met de twee. Ik toonde mijn gefietste route op de kaart want die was inmiddels dermate complex dat hij niet meer zonder kaart uit te leggen was. Bij mijn vertrek wilde de vriend een ceremonie uitvoeren in een nabijgelegen ruimte, hij wilde mij verlossen van ‘demonios’, kwade geesten. Ik bedankte hiervoor. ‘Ik heb dat niet nodig’, zei ik. In het licht van wat er die avond volgen zou was dit een wonderlijke, welhaast bizarre ontmoeting.
De middag die volgde vlóóg voorbij. Het was een fantastische middag. Zó had ik al tijden lang niet meer gefietst, snel, ongehinderd, met zoveel plezier. Ik schrok toen ik zag dat het al 17.45 uur was. Over een half uur zou het donker zijn. Maar ik maakte me niet veel zorgen want dit was een provinciale weg met weinig mensen om me heen. Ik kon veilig ergens de kant in duiken. Ik zag een heuveltje en kon achter de top, uit het zicht van de weg, in het bos op de helling mijn tent opzetten. Ik moest nog haast maken want het begon serieus te regenen. Ik zat op tijd binnen, blies mijn mega-hotdog op en dacht: ‘Dit was zo’n verrukkelijke fietsdag, als er nog een tegenslag moet volgen doe dat dan maar nu, nu kan ik het hebben’. Ik denk dat ik nog geen twee minuten heb hoeven wachten. Ik kreeg mijn tegenslag. Ik doelde eigenlijk op een kapotte tas, of een lekke hotdog, maar wat ik kreeg was buiten alle proporties.
Ik kreeg visite. Het was donker en het regende volop. Een ventje van een jaar of 25 kwam op me af met een buitensporig grote smartphone. De achtergrondfoto op het scherm verspreidde licht. Naast hem liep een man van ongeveer 45 jaar. Ze waren van de bewaking, zeiden ze, en dit was privéterrein. De toon was erg onvriendelijk. ‘Kan ik hier niet staan?’, vroeg ik. Geen duidelijk antwoord, alleen meer onvriendelijkheid. ‘Prima, dan vertrek ik’, en ik baalde dat ik in de regen op zoek moest naar een andere plek maar begon in te pakken. Er was protest, het ging ze blijkbaar niet snel genoeg. Ik werd uit de tent getrokken en verwachtte dat zij mijn tent in versneld tempo gingen legen om de zaak te bespoedigen. Ik vergiste me. Ze namen alle tijd. De jongste kroop mijn tent in en ging in mijn tassen snuffelen. De oudste zette een metalen object in mijn hals. ‘Ja ja, bewakers’, mompelde ik. Ik voelde aan het object en merkte dat het niet scherp was, het leek een klein formaat festivaltentharing. Ik had het idee dat ik mijn belager aankon, maar herinnerde me het advies dat ik zo vaak gelezen had: ‘Ga niet de held uithangen bij een beroving. De meeste van die helden zijn nu dood’. Mijn schoenen werden uitgetrokken en er werd een bagage-elastiek gevonden waarmee mijn handen strak gekneveld werden achter mijn rug. Ik werd in de tent neergekwakt, op mijn linkerzij, half in de zijtent, half in de hoofdtent. Knie op mijn rechterheup, metalen object op mijn hals. ‘Todos’, zei de oudste, in een aansporing aan de jongste om gewoon alles te jatten. Toen mijn mes gevonden werd, kreeg ik dit op mijn hals. ‘Plates!’, werd er geschreeuwd en daar begreep ik niets van maar toen het synoniem ‘tarjetas’ gebruikt werd wist ik dat ze bankpassen wilden. Ik knikte in de richting van mijn geldbuidel. Mijn kleine portemonnee met geld voor dagelijkse uitgaven was al in beslag genomen, nu hadden ze mijn grotere portemonnee met meer geld en allerlei passen. Ik moest mijn pincode afgeven. In eerste instantie gaf ik een valse code maar toen ik doorkreeg dat er gepind ging worden terwijl het mes op de hals bleef leek het me beter voor mijn gezondheid om open kaart te spelen. Er werd telefonisch een andere partij ingeschakeld waaraan de pas werd overhandigd. Er volgde een lange reeks vragen. Er werd eindeloos opnieuw gevraagd wat de pincode was en hoeveel geld er op de rekening stond. Van alle overige gevonden passen moest ik vertellen waartoe ze dienden evenals alle kleine elektronica. Soms werd het mes even op de ingewanden gericht, soms kreeg ik een tas of kussen in het gezicht geduwd. Mijn handen raakten gevoelloos. Het bleef hevig regenen en ook binnen was alles nat aan het worden. Ik bleef rustig maar maakte me zorgen over wat er ging gebeuren bij hun vertrek. Zou dit mijn einde zijn? Ik dacht: ‘Kom in godsnaam met het bericht dat mijn rekening succesvol geplunderd is. Dan zijn ze blij en laten ze me misschien levend achter’. Alles werd grondig doorzocht, er was een steeds natter wordende berg spullen in het midden van de tent waaruit steeds meer artikelen geplukt werden. Op een zeker moment werd mijn tas met slaapzak onder mijn hoofd gelegd. Toen wist ik: ‘Die gaan mij niet vermoorden’.
Er was een telefonisch bericht. Een lauwe reactie, en ik ving het woord ‘morgen’ op. Om beurten waren ze af en toe naar buiten gelopen, maar nadat het elastiek losgemaakt was zag ik de oudste niet meer terug. ‘We zullen je verder niets doen’, zei de ander. Hij gooide mijn paspoort in mijn richting, trok een shirt aan en liep naar buiten en praatte door. Was het tegen mij? ‘Habla!’, zei hij, ‘spreek!’. Ik zei ‘Si’, in de hoop dat dat voldoende was. Na vijf minuten richtte ik me op en keek naar buiten. Niemand meer.
Lange tijd zat ik daar, in dat droge hoekje in de tent. De tent kon niet meer dichtgeritst worden. Ik kon niets meer zien, mijn telefoon en hoofdlampen waren meegenomen, de lucifers onvindbaar en ongetwijfeld nat. Ik kon hooguit voelen wat er over was. En ik ontdekte dat de fietstas met bovenin mijn toiletspullen ongemoeid was gelaten. In die tas zat 150 euro. Dat was een fantastische ontdekking want nu ik een paspoort én geld had zou ik niet afhankelijk zijn van een ambassade. Ik at en dronk wat. Ik vond mijn reddingsdeken terug en bedekte het gat waar het inregende. Uiteindelijk schoof ik het bescheiden natte bergje goederen waar geen interesse voor geweest was opzij, blies de mat weer op en ging liggen. Ik liet het gebeurde voor wat het was en richtte me op het vervolg. Ik moest de euro’s wisselen in Amerikaanse dollars, het betaalmiddel in Ecuador. Hiermee kon ik naar een internetcafé om het noodnummer van de bank te achterhalen en daarna ergens bellen om mijn bankpassen te blokkeren. En er moest een aangifte komen. Mijn fiets stond op slot en de fietssleutels zaten in een tasje en een portemonnee die ik niet meer had. Ik had ook geen gereedschappen meer om eventueel het slot te forceren dus zou ik moeten liften naar de eerstvolgende plaats, en ik had geen idee waar ik zat.
Kortstondig sliep ik en at iets voordat het licht werd. Eindelijk kreeg ik zicht op mijn resterende bezittingen. Het was niet veel meer. Alles wat ook maar een klein beetje bruikbaar leek was meegenomen. Sommige fietstassen waren gebruikt als boodschappentas. Het was vooral nat papier dat voor me lag: kaarten, (notitie)boeken, handleidingen, bonnen.
En toen zag ik in een plasje mijn reservefietssleutel liggen. Ik kon weer fietsen! En in die ene schijnbaar volledig geleegde tas… zaten de verstopte dollars nog in het vakje! Ik hoefde niet naar een bank, ik kon mij direct richten op de blokkering van mijn rekening. Ik keek op de kaart en zag dat ik maar twee kilometer verwijderd was van het plaatsje Patricia Pilar. Op alle fronten gingen dingen meezitten. Behalve op meteorologisch gebied. In de nacht was het gestopt met regenen maar toen het licht werd begon de ellende weer.
Meteen was daar een politiebureau in Patricia Pilar. Ik twijfelde. Mogelijk kon ik hier reeds mijn bankpassen laten blokkeren. Maar ik zou ook vrij zeker de regie kwijtraken. Ik zag me al vastzitten in lange onduidelijke ondervragingen terwijl ondertussen mijn rekening geplunderd werd. Toch liep ik naar binnen. Gelukkig mocht ik er internetten en bellen. De bank kon ik niet bereiken, maar wel het thuisfront en via die route is de blokkering doorgevoerd. Ik kreeg later die ochtend te horen dat er geen geld opgenomen was van mijn rekening. Hoe was dat mogelijk? Hoe kon het zijn dat ze er in ruim 12 uur niet in geslaagd waren geld te pinnen met de juiste code? Mijn twee belagers die het verstopte geld niet hadden gevonden en ook hier gefaald hadden veranderden in mijn gedachten langzaam in enorme sukkels.
Ondertussen was ik inderdaad de regie volkomen kwijt. Ik zou per auto naar de stad Santo Domingo vervoerd worden want een aangifte was niet mogelijk in Patricia Pilar. Over drie schijven werd ik vervoerd en eenmaal in Santo Domingo hadden de agenten die plots met mij opgescheept waren geraakt geen idee wat ze met mij moesten aanvangen. En het was ook verwarrend allemaal. Want plots moest de aangifte toch gedaan worden in Patricia Pilar, een scenario dat ik eerder al vreesde. Maar nee, de aangifte moest online gebeuren, dat was de enige manier waarop dit tegenwoordig nog gedaan werd. Nog weer later bleek dit alleen voor documenten te gelden, niet voor goederen. Ik ben naar de vreemdelingenpolitie gebracht, naar een soort gerechtshof maar uiteindelijk kwam ik toch daar terecht waar ik zijn moest: een afdeling waar aangifte gedaan kon worden van diefstal van goederen. En terwijl ik me af stond te vragen of het zinvol was dat ik met mijn brakke Spaans een verklaring ging geven gebeurde er weer iets onmogelijks. Want ineens werd mijn beschermengel een jonge vrouw van vlees en bloed. Ze liep het bureau binnen om iets af te geven, zag me staan in al mijn hulpeloosheid en zei: ‘Do you need any help?’. Er wonen in Zuid-Amerika vier mensen die Engels spreken en uitgerekend hier en nu….
Paz hoorde mijn verhaal aan en vertaalde alles tegenover de politiefunctionaris. En niet veel later liep ik met een aangifte naar buiten en werd door de politie naar een betaalbaar hotel gebracht.
Ik spreidde alles uit op bed. Wat vergaan was gooide ik weg. Ik bracht een nat bergje vuile was naar de wasserette. Met dat en wat ik aanhad moest ik het doen, wat kleding betreft; veel droge, schone kleding was weg. Ik ging naar een internetcafé om de meest noodzakelijke dingen af te handelen. Ik at nog één keer buiten de deur. En ik nam een besluit. Einde verhaal. Einde Zuid-Amerika. De basis was te mager om nog fatsoenlijk verder te reizen. Ik ging afscheid nemen van mijn fiets. Het had geen zin kosten te gaan maken voor het vervoer van de fiets als die in Nederland toch gedemonteerd en grotendeels afgedankt ging worden. Dat laatste kon ook ter plekke gebeuren. Ik liet in een garage de nog bruikbare onderdelen van mijn fiets halen en stopte ze in een fietstas. En op de ochtend van vertrek liep ik nog eenmaal naar dat wat over was van die fiets waarmee ik in april 2013 over land vertrokken was naar het Verre Oosten. Een Chileens frame met roestige bagagedragers en een versleten voorwiel, dat was het hoofdzakelijk. Ik kon er geen foto meer van maken. Ik kon nergens meer een foto van maken.
Ik nam een bus naar Quito. Ik was blij dat ik dit niet meer hoefde te fietsen: de weg ging vrijwel alleen maar omhoog, er was geen vluchtstrook, veel verkeer, tunnels en eenmaal boven was de wereld volop bebouwd. Strikt genomen had deze rit nog op eigen kracht afgelegd kunnen worden, met een brakke fiets, een kapotte tent en een select vrachtje inventaris, maar ik hanteerde inmiddels een motto waarin het begrip ‘vinkentering’ een voorname rol speelde. En zo werd ik gedropt op het grote busstation van het natte, frisse Quito, in een buitenwijk tien kilometer verwijderd van het centrum, sjouwde met mijn bagage, en na lang zoeken vond ik een mooie, rustige kamer met een acceptabele prijs in een hostel.
Ik had alleen nog mijn PayPal-account om een ticket naar huis te kunnen kopen, maar waar de nood het hoogst is laat PayPal je in de steek; ik kreeg de rekening niet betaald ondanks voldoende saldo. En dus deed ik weer een beroep op het thuisfront om op mijn naam een ticket te kopen.
Ik zat in bijna dezelfde situatie als vorig jaar in Perth, op de camping van de zevendedagsadventisten. Ik moest een paar dagen wachten op mijn vlucht en vulde mijn tijd ergens in een buitenwijk met lezen, schrijven en bezoeken aan het internetcafé. Het grote verschil was dat ik hier alleen was. Ik informeerde bij de staf van het hotel wat een taxi zou kosten naar het vliegveld. Ik kreeg als antwoord dat zij zelf het vervoer konden verzorgen. ‘Neem geen taxi hier op straat!’, en ja hoor, daar ging weer een vinger langs een keel. Ik was deze zieke hoek van de wereld zo zat.
Ik nam geen taxi. Ik checkte om twaalf uur uit, strompelde met twee tassen en achterwiel naar het busstation, nam een bus naar de luchthaven ruim 50 kilometer verderop, en liep de vertrekhal binnen om 14.21 uur. Mijn vlucht ging om zes uur de volgende ochtend en dus moest ik even wat tijd stukslaan. Ik vloog naar Lima alwaar ik aan de echte, lange vlucht naar Madrid begon. De laatste horde naar Schiphol was een formaliteit. Na 43 uur onderweg geweest te zijn was ik thuis.
Thuiskomen van een lange reis went op den duur. Na je eerste reis geniet je drie maanden lang van al die vanzelfsprekendheden die zo lang niet vanzelfsprekend meer waren. Na de tweede reis drie weken. Na de derde reis drie dagen. Daarna resteert waardering, maar dat intense vreugdegevoel bij terugkomst ebt steeds sneller weg. Waarschijnlijk speelt nu ook mee dat ik een tik heb gekregen. En ik heb het ter plekke gebagatelliseerd en verdrongen, maar ik twijfel of ik daarmee wegkom. Onlangs bleek dat mijn bankrekening wel degelijk geplunderd is. Het is niet eens zozeer het geld, maar plots was ik mijn ‘triomf’ kwijt. Opeens waren deze twee sujetten geen sukkels meer. Ze hadden mij met beperkte middelen op bijna alle fronten op geraffineerde wijze geript. De gebeurtenissen beheersen nu vaker mijn gedachten dan pakweg een week geleden. En voor mijn linkerhand, die te lang onvoldoende bloed heeft gehad tijdens de overval, moet ik mogelijk de medische molen in.
Ik wil verder, op niet al te lange termijn. Een nieuwe reis met een nieuwe fiets en nieuwe bagage. Maar het plan is nog uiterst troebel.
We kunnen natuurlijk eerst nog even terugblikken, over een paar weken.
-
14 November 2015 - 08:49
Audrey:
Hoi Richard,
Jeetje, wat schik ik van je verhaal. Ik lees je verslagen al een lange tijd en kan me helemaal inleven in je manier van schrijven. Dat er nu op zo'n manier een einde aan je reis komt, is verschrikkelijk. De grootste angst van een reiziger heb jij meegemaakt. Ik kan me voorstellen dat het moeilijk is om zo'n gebeurtenis te verwerken. Maar laat de moed niet zakken en denk ook aan al die mooie dingen die je hebt beleeft tijdens je reis. -
14 November 2015 - 12:45
Lawrence:
Vreselijk!!! Wat bestaat er toch een tuig op deze wereld! Gelukkig heb je het meest waardevolle kunnen behouden, je leven. Ik wens je veel sterkte en de moed om je dromen te kunnen blijven volgen. Groet, Lawrence
-
14 November 2015 - 16:58
Monica Wagenaar:
Even de tijd genomen voor dit verhaal. Heftig hoor. Doe het rustig aan en neem de tijd om het te verwerken, anders krijg je er later alleen maar last van! -
14 November 2015 - 17:19
Marco:
:o -
15 November 2015 - 13:18
Vanessa:
Blij was ik toen ik zag dat er weer een blog in mijn inbox verscheen, altijd heerlijk leesvoer!
Dat was nu wel anders, afschuwelijk om mee te maken, een nachtmerrie. Hoop dat je linkerhand weer helemaal hersteld en dat je troebele plannen op den duur helder worden. Sterkte met verwerken en herstellen.
Groet, Vanessa -
15 November 2015 - 18:41
Els En Cor:
Hallo Richard
Met afschuw heb ik je verslag gelezen wat je doorstaan heb vreselijk, wat moet jij op dat moment van de overval enorme angst gehad hebben zeg en dan de verdere rompslomp die je er nog bijkreeg,erg gewoon.Ben wel heel blij voor je dat je op het thuisfront terug kon vallen want anders als je dat niet had? Hopelijk dat je hand weer goed hersteld en die nare dingen op een goede manier kan verwerken.
Hart.Groetjes -
15 November 2015 - 21:15
Rob:
Wat een rot ervaring. Hopelijk raakt het je uiteindelijk niet teveel. Van harte beterschap !
-
16 November 2015 - 10:38
Ariane:
Toch jammer dat Zuid-Amerika zo moet eindigen.
Veel sterkte met de medische molen.
En tot horens. -
18 November 2015 - 10:51
Corrie Beute:
neem alle tijd die je nodig hebt om dit te verwerken richard , dan kun je echt fris verder gaan
heel knap hoe jij je gered hebt
-
18 November 2015 - 15:56
Erwin:
Ai, niet geheel prettig je ervaringen! Dat je zo op die manier Latijns Amerika moet verlaten.
Succes met alles, en de beslissingen die je nog moet nemen.
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley