De uiige zeeëend
Door: Richard van Dijke
Blijf op de hoogte en volg Richard
16 Augustus 2020 | Nederland, Houten
Mijn kale Schwalbe-achterband liet ik achter op de camping in Feldkirch in Oostenrijk. Ik gokte erop dat ik op mijn nieuwe achterband die ik na de hervatting van mijn tocht in Portugal had gekocht, en waarop ik slechts enkele honderden kilometers gereden had, thuis zo komen. Ik wisselde hoofdwegen en fietspaden af maar gaf al snel de voorkeur aan die laatste; de hoofdwegen waren druk en net even te krap en de fietspaden waren lang niet zo bevolkt als in de landen die achter me lagen. Bovendien lagen er veel voorzieningen langs de fietspaden, zelfs fietsservicepunten. Toen er na een eerste dag fietsen noodweer dreigde was ik juist aangekomen bij een soort open blokhut met daarin een lange tafel. Ik zette mijn fiets binnen en de bui brak los. Ik kon niet alleen schuilen maar meteen de tafel dekken voor het avondmaal. Na de bui begon ik vast aan een klim van zo’n duizend hoogtemeters, alles wat ik nu nog kon doen hoefde niet meer in de ochtend én in de bergen zou het eenvoudiger kamperen zijn, weg van de bewoning in de dalen. Maar ik werd overvallen door een nieuwe bui. De meeste regen viel precies tijdens het opzetten van de tent en toen deze eenmaal stond dweilde ik de vloer met een shirt dat ik niet gewassen had op de camping. Er waren zelfs plassen ontstaan in deze korte tijd.
In de ochtend regende het nog steeds maar langzaam werd het minder. Ik begon aan het duivelse restant van de klim, nog 666 meter naar de pas. Toen ik daar was, bij de stuwdam op de top, nam ik een applaus van omstanders in ontvangst. Een bord waarschuwde me voor hellingen van 12% op de afdaling en ik vermoedde dat ik soortgelijke hellingen achter me had, het was een bovengemiddeld zware klim geweest. In de avond was er opnieuw onweer en regen. Ik reed het Oetztal in en kampeerde in een bos. Soms kan de natuur erg kruidig ruiken en zo ook nu, het rook nogal uiig in de tent. Ik probeerde me voor te stellen hoe een Engelsman zou reageren als je hem confronteert met het woord uiig. Ooit kwam ik achter de schermen van poppodium Baroeg een muzikant tegen die nogal van slag was, hij had een Nederlands woord gezien met drie e’s achter elkaar. ‘Nederlanders zijn gestoord’, zei hij. Ik zweeg over de zeeëend, een woord dat tegenwoordig helaas als zee-eend gespeld moet worden. Uiig kan overigens ook ‘grappig’ betekenen; in theorie zouden historische zeeëenden dus ook uiig kunnen zijn. Over taal gesproken: ik moet iets rechtzetten. Ik beweerde eerder dat IJslands krankzinnig veel naamvallen had. Eigenlijk zijn dat er maar vier. Maar binnen iedere naamval zijn er veel verschillende verbuigingen mogelijk. Mannelijke zelfstandige naamwoorden kennen bijvoorbeeld zes verschillende verbuigingen, vrouwelijke vijf en neutrale zelfstandige werkwoorden twee, en dat alles in enkelvoud en meervoud. Dan hebben we het dus over 4*(6+5+2)*2 = 104 mogelijke verbuigingen. En dat zijn alleen nog maar de zelfstandige naamwoorden. Genoeg nu.
Ik was het Oetztal ingereden uit nostalgie. In het Oetztal bevindt zich het dorp Längenfeld en ooit mocht ik als jonge tiener enkele malen met mijn vader mee naar dit dorp in de tijd dat hij als chauffeur en reisleider met een bus vol vakantiegangers door Europa reed. De uitvalsbasis voor vele tochten in de regio was destijds hotel Rita. Ik had me voorgenomen om er op het terras plaats te nemen en er een koffie te drinken maar nu ik er na 37 jaar terugkeerde zag ik dat het eenvoudige hotel van toen niet helemaal meer hetzelfde was. Er was geen terras van betekenis meer, wel kon ik door een glazen pui naar binnen kijken in de grote ontbijtzaal van dit etablissement dat inmiddels een viersterrenhotel was. De koffie kon ik vergeten; plaatsnemen in deze luxe in mijn verschoten kleding zou misplaatst zijn en het zou zinloos zijn want dit was een even vreemd hotel als ieder ander hotel, niets kwam meer overeen met de herinnering van toen. Ik nam wat foto’s en liet het hierbij; ik keerde om, reed het dal weer uit en vervolgde de tocht naar Telfs. Daar moest ik een keuze maken. Zou ik verder doorrijden dan reed ik naar Innsbruck en kwam ik op mijn route uit 2013 terecht en daar voelde ik niet veel voor. Ik kon ter plaatse een uitstapje maken de bergen in over een route die me weer keurig af zou zetten op de plek waar ik was. Maar vanwege het matige weer koos ik voor de derde optie en dat was omkeren, maar dan wel over een noordelijker route dan die waarover ik gekomen was. Het werd een zware bosroute met vervelende dazen en halverwege de middag kwam daar regen bij, maar deze dag was het tenminste tot die tijd zonnig geweest en niet zwaarbewolkt zoals het was geweest sinds mijn vertrek van de camping in Feldkirch. Na Imst moest ik een doorsteek maken door de bergen om niet weer op de route naar Feldkirch te belanden, maar ik liep vertraging op omdat de regen de vorm van noodweer aannam. Ik schuilde lang in een bushok en begon daarna alsnog aan de klim van 1127 meter. Al snel regende het opnieuw en ik zette mijn tent op in het bos. Het slechte weer begon me ernstig te irriteren. Ik had veel regen gehad in april 2013 en vond toen dat ik Oostenrijk ooit in de zomer een herkansing moest geven. Die herkansing was nu en die kans werd volop verprutst. Ik nam me voor om de Alpen te verlaten als het de volgende ochtend nog steeds zou regenen.
Moeder Natuur liet er geen onduidelijkheid over bestaan. Behalve regen was er donder en bliksem. Op een droog moment pakte ik de tent in en in de regen ging ik weer op pad. Ik verliet de route die ik volgde, reed 17 km terug en nam nu een route noordwaarts, naar de Duitse grens. Er volgde meer regen in de middag. Een deel van de tijd dat het regende kon ik gebruiken om boodschappen te doen en ik was er getuige van dat een bepaalde tendens zich keerde, want hier in de supermarkt liepen alle mensen weer gemaskerd rond, net als eerder in Portugal en Spanje. Vlak voor de Duitse grens stopte de regen, vlak erna brak de zon door. De Alpen lagen opvallend snel achter me en ik reed door golvend graslandschap. Ik zag sigarettenautomaten in de dorpen en het was me eerder opgevallen dat die tegenwoordig niet meer voorkwamen in het Oostenrijkse straatbeeld.
Ik kreeg problemen met mijn fiets. Zolang de pedalen bewogen ging het goed, hield ik ze stil dan was er getik en soms schoot mijn achterderailleur plots naar voren en moest ik snel remmen om een ravage te voorkomen. Met een grondige reiniging leek het ergste probleem verholpen maar ik zou het probleem houden dat als ik stopte met trappen de ketting slap viel en ik soms vier slagen moest maken om de ketting weer strak te krijgen. Daar kwam bij dat mijn nieuwe, nog ongebruikte flesje olie vrijwel leeggelekt was. Het flesje zat in een afgesloten plastic zakje maar dat bood toch geen volledige bescherming en er waren wat kledingstukken bevlekt geraakt. Navigeren was lastig hier, ik reed van dorp tot dorp en moest in de meeste dorpen één of meerdere afslagen nemen om de route te vervolgen en op die manier werd mijn tocht een puzzeltocht. Door het veelvuldig raadplegen van de kaart moest ik nu ook onderweg mijn telefoon bijladen. Ik was hier uitsluitend aangewezen op de kaarten van Maps.me en die app heeft een aantal tekortkomingen. Je kijkt toch vooral naar een soort moeras en speurt dan naar plaatsnamen, maar daar is men nogal zuinig mee. Wel is men scheutig met namen van woonwijken, erven, provincies en meer van dat nuttigs. Kijk in Maps.me op de kaart van Nederland en één van de prominentste Nederlandse locaties is Vijfheerenlanden, waar ik nog nooit van gehoord had en terecht, want het is bij nader inzien een niet al te grote gemeente in de provincie Utrecht. De wereld om me heen was gevarieerd maar het kostte me moeite om dit nog op waarde de kunnen schatten, mijn harde schijf was aan het vollopen; dat dreigde na ruim zeven jaar dan dus toch te gebeuren. Ik kon me nog wel verbazen in een supermarkt: de kassamedewerker had een lasmasker voor en leed zichtbaar aan smetvrees, getuige zijn dwangmatig ogende handelingen met een flesje ontsmettingsmiddel. Ik reed in de namiddag door een beschermd natuurgebied. En daar was meer om me over te verbazen. Een mevrouw met fiets en aanhanger had langs het pad haar tent opgezet voor een overnachting. Die dame had duidelijk meer lef dan ik, of meer geld om hoge boetes te betalen, en ik gaf dan ook de voorkeur aan een verderop gelegen bos. Het was een bos nabij het dorp Oberwilzingen. ‘Hijdoetzijnbestmaar’, dacht ik. Zolang het geen r&b is, uiteraard.
Bij nader inzien was er in Duitsland toch ook best veel regen. Een uur en 40 minuten wachtte ik de volgende ochtend tot ik kon vertrekken. De druppels water werden ingeruild voor kleine vliegjes, en ik reed met een vliegennet op. Later op de dag wisselde dit patroon weer. De wereld kwam in een waas te liggen en ik mocht weer schuilen in een bushok. Ooit was er altijd mooi weer, het was een vanzelfsprekendheid tot de dag dat ik in Zwitserland aankwam. Nu leek het een soort gunst geworden. Ik vermaakte me een uur met wat puzzels en ging toen alsnog weer de regen in.
Maar de volgende dag vielen er gouden stralen het bos in. De hemel was blauw. Ik bleef door bossen rijden deze ochtend maar mijn kaart bevatte fouten en de uitgang uit het bos naar de lager gelegen doorgaande weg bestond niet. Zo goed en zo kwaad als het ging werkte ik mezelf het bos door naar de weg. Ik lunchte in een dorp en kon dan eindelijk vochtige kleren uithangen in de zon. In de middag was er dat fenomeen dat ik vaker had ervaren in Duitsland: de stad waar je alsmaar in en uit rijdt. Steeds verliet ik Karlsruhe, steeds reed ik er weer in, soms zelfs nadat ik al een ander dorp had doorkruist. Ik denk dat veel steden in Duitsland op de kaart de vorm van een inktvis hebben. Er volgde een mooie avondtocht langs velden en windmolens. Ik was blij met deze fietsdag, het was een dag geweest zoals het ooit bedoeld was.
Het mondkapje was zonder twijfel hét bermafvalsucces van 2020, zo concludeerde ik voor ik Neustadt naderde. Van Neustadt zelf werd ik niet vrolijk. Op meerdere enorme billboards werd het gebruik van mondkapjes gepropageerd. Was dit echt West-Europa? In gedachten zag ik bewonderende blikken van de leiders van Noord-Korea, Syrië en Saoedi-Arabië; eindelijk kwamen we dichter bij elkaar. De beïnvloeding had effect want in het tegemoetkomende verkeer zag ik de kapjes voor de gezichten, om de halzen, aan achteruitkijkspiegels en op dashboards. En ik zag dat er een draagplicht was op perrons.
Ik had een lekke band. Op een helling tussen een huis en de weg plakte ik ‘m. Dat viel nog niet mee op schuine grond en toen ik de bagage weer op de fiets laadde rolden mijn flessen de weg op en het verkeer hield halt. Een fles cola had nu een miniem gaatje en zou in het half uur dat volgde menig stuk uitrusting voorzien van een plakkerig laagje. Ik kwam niet ver. Ik zag dat mijn achterband een zwelling ter grootte van het topje van een duim had en wist dat het goed mis was. Ik duwde mijn fiets naar een vlakker deel. De buitenband uit de Decathlon in Portugal was aan het uitscheuren. Ik vervloekte mezelf dat ik mijn kale Schwalbe niet bewaard had. Met een laatste restje naaigaren naaide ik 30 cm band dicht en hoopte Kaiserslautern te halen, 18 km verderop. Eerst lunchte ik en was min of meer gedwongen de kapotte fles warme cola te nuttigen in plaats van de koude cola uit mijn tas. Ik fietste 15 km, zag toen dat het weer mis was, liet lucht ontsnappen en liep de laatste 3 km. De eerste fietsenwinkel was nog een week gesloten, de tweede was ontruimd en stond leeg maar de derde was een soort van open. De hoofdingang was dicht maar als ik achterom liep kon ik geholpen worden, alsof het hier ging om een clandestiene handel in oorlogstijd. Hoe vaak was het tijdens mijn reizen niet gebeurd dat ik verzucht had: ‘Kon ik maar een degelijke Schwalbe-band kopen’, waarna ik mijn kapotte band verving voor Chinese rommel. Dit was de enige keer dat Chinese rommel volstond omdat ik nog maar een paar honderd km te gaan had en ik thuis nog vijf banden had liggen, maar uitgerekend nu had ik de keuze uit Schwalbe en Schwalbe. Ik nam de goedkoopste en kon weer fietsen. Die avond had ik een bijzondere slaapplaats. Het was een diep gelegen stukje bos tussen drie elkaar snijdende wegen in, zo’n onopvallend stukje natuur waar niemand komt omdat er geen mogelijkheid is om erlangs te parkeren. Ik daalde af en had mijn privébos.
Toen ik verder reed werd ik flink aan het werk gezet. Ik mocht in de eerste uren honderden meters omhoog. Deze klim had niet misstaan in de Alpen. Gelukkig had ik te maken met lange wegen en hoefde ik niet veel te puzzelen op de kaart en ook werden de voorzieningen langs de weg erg goed en zo kon het gebeuren dat maaltijden deze dag aan een tafel plaatsvonden. Op de maaltijden zelf was soms wat aan te merken. Ik had nog smeerkaasjes uit Zwitserland en het werd tijd om die eens op het menu te zetten, maar ik leerde dat ‘Pikant’ Duits is voor naturel/smaakloos. Aan het eind van de dag lag ik op 35 km van de Belgische grens in een lelijk bos dat half gekapt was. Ik had al vele teken de deur gewezen deze reis maar in de ochtend, vlak voor vertrek, ontdekte ik dat er zich toch weer één had ingegraven, in mijn zij. Omdat er toch nog een duidelijk stukje teek uit mijn lijf hing gaf ik mijn tekentang een laatste kans. Men waarschuwt wel eens dat teken hun maaginhoud kunnen lozen in de bijtwond, maar al snel had deze teek geen maag meer. Of geen kop, het is maar hoe je het bekijkt. Ik zat nu dus met een wond met een zwart puntje erin. Met een pincet kon ik niet veel uitvoeren. Uiteindelijk heb ik net zo lang in de wond gewrikt met mijn Zwitsers mes tot het puntje eruit was. Met weinig inspanning reed ik naar de grens, maar werd met steile hellingen weer volop getest op weg naar Sankt Vith in Duitstalig België, waarvan ik niet wist dat het bestond (voor 0,7% van de Belgen blijkt Duits de moedertaal te zijn). Voor de laatste keer voorafgaand aan de pauze in mijn ouderlijk huis zou ik inkopen doen en dat stond volledig in het teken van een laatste krachtsinspanning; ik kwam met een grote voorraad koolhydraten naar buiten. Buiten at ik een aardappelsalade en keek naar de kaart. Ik bereidde me voor op een Ardennenoffensief maar mijn navigatiemiddel stuurde me eromheen en toen ik het gecompliceerde wegennet zag in de Ardennen leek het me beter om inderdaad uit te wijken naar Maastricht. Ik had nu weer veel motoren om me heen. Vreemd genoeg zijn motorrijders niet geïnteresseerd in Duitsland, ik had ze daar nauwelijks gezien. Ik vroeg me af hoe Duitse motorrijders uit hun land wegkomen, misschien verschepen ze hun motoren naar Zwitserland en Spanje alvorens ze gaan touren. In België was ik eindelijk in een land zonder wegwerkzaamheden, hier plaatsten ze gewoon borden met ‘slecht wegdek’.
Ik stond om 4.15 uur op en ik had een missie. Ik lag vlak buiten het dorp Haccourt, slechts twee km onder de zuidwestelijke punt van Nederlands Limburg, en ik wilde deze dag in één keer naar huis fietsen. Over de Zeelandbrug zou dat 256 km zijn en zo kon ik eindelijk een nieuwe grens over wat dagafstanden betreft; mijn record stond op 215,2 km, gereden in 2017 toen ik bijna de Noordkaap bereikte. Toen ik onderweg was en na enige tijd 23 km op de teller zag staan voelde het vreemd om nog 233 km te moeten rijden, maar die gedachte schoof ik naar de achtergrond. Ik had de omstandigheden mee: het was ruim 30 graden, ik had nooit wind tegen en mijn route ging over lange provinciale wegen. Altijd was er een fietsstrook op of naast de hoofdweg, en altijd was die veilig genoeg. Nooit werd ik de bossen in gedwongen voor een alternatieve zigzagroute over een karrenpad. En niet onbelangrijk: er was geen reliëf meer. Bij de lunch zat ik op 80 km en wist ik dat mijn plan geen dwaas plan was geweest, vroeg in de nacht thuiskomen was een reële mogelijkheid. Rond Antwerpen kwam ik in de bewoonde wereld terecht en ik schrok van wat ik er zag. Het mondkapjesfanatisme was zo ver doorgetrokken dat ik zelfs mensen gemaskerd zag hardlopen en wielrennen. Ik begon de indruk te krijgen dat mensen bereid leken in het ziekenhuis te belanden en zichzelf wellicht de dood in te jagen om te ontkomen aan het longvirus dat rondwaarde. Op dat moment had ik niet kunnen bevroeden dat er enkele dagen later in mijn eigen Rotterdam een draagplicht ingevoerd zou worden.
In de vroege avond was er een geasfalteerd pad langs het Schelde-Rijnkanaal en halverwege boog dat pad over de grens en was ik terug in Nederland. Het viel me op hoeveel ruimte er was. Onder een brug nam ik een maaltijd en schrok van de hoeveelheid cola die ik vandaag al weggewerkt had, ik zat ongemerkt al bijna aan zeven liter. Het ontbrak me in ieder geval niet aan energie en in hoog tempo reed ik verder, langs recreatiegebieden, langzaam het donker in. Ik deed lampjes aan op de fiets en zette ook nog een hoofdlamp op maar dat was niet zo’n succes want het trok nogal veel insecten aan. De Zeelandbrug was lang en winderig maar de Brouwersdam was goed te doen. Vanuit het donker hoorde ik onderweg veel stemmen, hier werd nog volop geleefd en even was het of ik in Afrika was. Ik was de 200 km gepasseerd en iets later ook mijn recordafstand. Er leek geen eind te komen aan mijn voorraad energie maar ik stond dan ook stijf van de cafeïne. Ik had dorst en moest het doen met de laatste fles ‘spezi’ die ik nog had, cola met sinas uit Duitsland. Dat betekende nog meer cafeïne. Ik durfde de energy drinks die ik had niet meer aan te breken want ik vreesde dat mijn hoofd of nieren zouden ontploffen. Ik had het idee dat ik ook 300 km zou kunnen halen maar nam genoegen met mijn voorgenomen afstand en had ook mijn aankomst al aangekondigd. Bij Goedereede, pakweg 20 km voor het eind, was ik ook wel een beetje klaar met deze eindopdracht. Plichtmatig volbracht ik de laatste kilometers over vertrouwd terrein. Om 5.51 stond ik de vorige ochtend aan de weg om te vertrekken, om 1.51 uur, negentien uur later, was ik thuis. Nooit eerder fietste ik zo ver (257,51 km) en zo lang (15 uur en 2 minuten). Mijn missie was geslaagd.
Ik kreeg niet de kans om echt tot rust te komen thuis. De buren hadden het twijfelachtige plan opgevat om het cement tussen de bakstenen van hun huis weg te bikken en opnieuw aan te brengen, en voerden dat uit. Liever had ik gezien dat ze de lucht van hun autobanden gingen verversen of 4000 paperclips netjes naast elkaar gingen leggen. Maar in alle overige opzichten was het goed om een aantal dagen thuis te zijn.
Mijn vervolgplan was om één tot twee maanden door Nederland te touren en mijn eerste doel was om weer eens op de camping te staan waar ik ooit als puber in vier achtereenvolgende zomers enkele weken vakantie vierde met vrienden, camping Soerendonk nabij Valkenswaard, tegenwoordig Recreatiepark Slot Cranendonck geheten. Via Goeree-Overflakkee reed ik naar Noord-Brabant en kampeerde eerst een nacht op de Kerkeindse heide nabij Moergestel. Op een mooie ochtend reed ik door natuur en stille dorpen; zuidelijk Brabant is even vredig en aantrekkelijk als Drenthe. Ik reed een paar kilometer om voor het dorp Bergeijk; ik had de afgelopen jaren zoveel afleveringen van het satirische radioprogramma Radio Bergeijk beluisterd dat dit voor mij bijna een pelgrimsoord was geworden. De werkelijkheid was net even anders dan in het radioprogramma voorgespiegeld werd. Zo zag ik geen tienermeisjes met tien kilo vet in hun borsten die al in de ochtend met een krat bier op het dorpsplein zaten, ik werd niet ontvangen met het kenmerkende welkomstgeschenk (een dode vogel) en ook was er geen viering bezig van de historische inval van de Duitsers. Wel bleek tot mijn verbazing theater De Kattendans echt te bestaan. Na nog enkele kilometers checkte ik in op mijn jeugdcamping. In 1994 was ik er voor het laatst een weekend geweest, in maart 2012 reed ik erlangs maar was de camping nog gesloten, maar nu kon ik er weer terecht, nog net want het terrein was nogal bevolkt. Het was er nog heerlijk herkenbaar, een tikje netter dan voorheen want het was inmiddels een viersterrencamping. De tijd dat je je eigen wc-rol mee moest nemen naar het sanitaire blok en een muntstuk in de automaat moest gooien om te kunnen douchen was voorbij. Ook was er muziek in het douchegebouw, en was muziek in het openbaar in de afgelopen maanden, nee jaren van reizen vooral een wansmakelijke lijdensweg geweest, hier was het weer een ouderwets feestje. Tijdens het douchen weerklonk Don’t go van Yazoo en ik rekte het kammen van mijn haren om toch nog zoveel mogelijk van meezinger Gente di Mare van Tozzi & Raf te kunnen meepikken. Ik verkende de camping, had gehoopt wat oude bekenden te treffen maar dat was na zo’n lange tijd een wat naïeve gedachte. Het was flink warm en ik kon eigenlijk niet zoveel doen, in de tent was het te heet, om te kunnen zwemmen moest je reserveren, even naar de snackbar ging in deze tijden ook via een protocol… Uiteindelijk was het laat genoeg voor een eerste bier. Ik ging aan de bar zitten en bestelde een Trappist. Vreemd genoeg zou ik de enige barklant blijven deze avond. Hoeveel mensen zullen er op deze camping gestaan hebben? Vijfhonderd? En dan nog uniek zijn door simpelweg in de bar plaats te nemen. Ik moet wel zeggen dat er voor het terras aanzienlijk meer animo was. Ik genoot van mijn bier en richtte een deel van mijn aandacht op de muziek die langskwam. Soms kwam er iets voorbij uit de categorie onpruimbaar maar dat werd toch steeds weer afgewisseld met iets dat beduidend meer klasse had, of iets dat alleraardigst was om weer eens te horen, zoals ‘Jodewaddedewoow oe oe oe’ van John Travolta en Olivia Newton John. Van de meeste platen uit je kindertijd leer je in de loop der jaren wat er echt gezongen wordt, bij een enkele plaat overleven er lappen zelfgebrouwde tekst. Nog steeds heb ik geen idee wat Barry Hay van Golden Earring nou echt zingt in Back Home (en ik vind het wel een charmante lacune in mijn kennis dus ga ik er niet op googelen) dus mocht het nummer in de kroeg laat op de avond uit de speakers klinken wees dan niet verbaasd als u mij mee hoort zingen: ‘Well I’m a remmeldebember, just a fortune gambler, it’s always good to be back home’.
Om kwart over tien was de laatste ronde. Dat was vroeger niet, de laatste ronde rond kinderbedtijd, maar het zal met hedendaagse ontwikkelingen te maken hebben. Ik liep terug naar mijn tent maar besloot nog een rondje camping te doen. De sociale controle is hoog op de camping; ondanks dat ik één van de velen was op de rondweg klonk vanaf mijn veld vanuit het donker: 'Je tent staat híer!'. Op mijn ronde zag ik op een paar plaatsen een klein feestje. Vroeger zou ik mezelf uitgenodigd hebben: 'Zo, hier is het gezellig!'. 'Biertje?', was dan het antwoord. Nu hield ik het beschaafd, voltooide de ronde, las nog wat en poetste mijn tanden in het douchegebouw. Uit de speaker klonk Nur Geträumt van Nena. Ik hield van deze camping. Maar toch vertrok ik de volgende dag weer. Ik kon niet veel doen in deze hitte, en een paar uur in de bar zitten was niet voldoende als dagbesteding.
In het buitenland valt het niet zo op als er een gaatje valt in mijn verhaal. In het kleine Nederland wel. Maar er gebeurde even niet zo veel. En dus was ik in Noordwolde, in Friesland. Meer herinneringen, want hier woonden ooit mijn grootouders. Het leek me mooi om te kamperen bij de Spokeplas, het bosmeer aan de rand van Noordwolde. Ik herinnerde me hoe ik hier in de laatste zomer dat ik nog met mijn ouders op vakantie ging, het jaar voordat ik voor het eerst met vrienden naar camping Soerendonk ging, iedere avond ging zwemmen. Als ik het me correct herinner had ik toen de hele plas voor mezelf. Dat was nu anders. Ik denk dat er in de vroege avond wel twaalf groepen jongeren waren, en nog diverse individuele recreanten. Ik liep het meer rond. Iedere groep zei vriendelijk hoi of hallo. Dit was Friesland, een andere wereld dan de Randstad. Bij één groep stond een iets oudere jongen met een wat stoerdere brommer dan de rest had. Om de één of andere reden vond ik dat erg typisch. Dit had een tafereel uit 1968 kunnen zijn, of 1995, en dit zul je zien in 2045. Een brave groep jongeren en de coole Gerben met de Batavus, de Honda MT of een moderner equivalent. Hoe dan ook, ik kon hier niet kamperen. De tent kwam uiteindelijk in een bos in de buurt te staan. Ik had willen ontbijten aan het meer want er was een toiletgebouw met stroom dat van pas kwam bij het zetten van koffie, maar nadat ik op een picknicktafel mijn ontbijtwaren uitgestald had ontdekte ik dat het toiletgebouw gesloten was en dus was ik aangewezen op het restant sojadrank dat ik nog had. Dat was een experiment geweest, maar het beviel niet; het smaakte naar water met meel en dat was het waarschijnlijk ook. In Noordwolde reed ik langs een sportschool. De deur stond open en ik was nieuwsgierig naar wat men heden ten dage in Friesland voor muziek draait in een sportschool. Ik stopte, deed net of ik iets opzocht op mijn telefoon en legde mijn oor te luister. En ik hoorde Led Zeppelin. Er is nog hoop. Ik ben gekweld, gefolterd, gemarteld en gepijnigd in Latijns-Amerika, Afrika en Zuid-Europa. Maar Nederland is nog niet verloren.
Ik ging een Friese tour maken. Ik ging naar Heerenveen, reed langs het Tjeukemeer, en fietste naar Lemmer en Stavoren. Ik zag steeds meer kanalen en terrassen. De hitte begon een storende factor te worden, niet zozeer tijdens het fietsen, maar des te meer tijdens pauzes en in de late avond, in de tent. Ik had mijn laken thuisgelaten want in Nederland zou het nooit zo heet worden dat je buiten kon liggen zonder slaapzak, zo dacht ik. Dat was een vergissing. Eigenlijk had ik zelfs dat laken niet nodig, ik had genoeg aan mijn laagje zweet. Friesland heeft wel een nadeel en dat is dat wildkamperen schier onmogelijk is. Ik probeerde soms wel een camping maar de meeste waren vol of te duur. Friesland betekent weilanden, sloten, moeras. Ik miste de bomen om me tussen te verstoppen. Ze waren er wel maar slechts bij uitzondering. Eén avond moest ik in het donker nog door Sneek rijden want aan de andere kant van Sneek was een recreatiebos. Maar het was geen straf, Sneek was mooi bij nachtlicht, met fraaie historische huizen. Het was er veilig en rustig. Met die lange dagen en warme nachten had ik wel moeite om aan mijn nachtrust te komen. In het bos waar ik kampeerde deed ik een onaangename ontdekking. Mijn kabelslot had ik niet meer. Die hing waarschijnlijk nog aan een boom in Noordwolde. Misschien lag het ooit nog eens op mijn route.
Ik reed door Bolsward, Harlingen, Franeker. En toen had ik even genoeg van kanalen en terrassen en zocht de lange polderwegen op. En ik kwam op een dijk langs de Waddenzee te rijden, of eigenlijk op de helling ervan. Ik reed door interessante dorpen zoals Moddergat, waar je het gevoel had aan het eind van de wereld te zijn beland. Het leek me leuk om eens te kamperen langs zee maar toen het erop aankwam was het blauw op mijn kaart geen zee meer maar ingepolderd land met prikkeldraad eromheen. De grond rondom de dijken lag vol schapenstront. Ik wilde uitwijken naar Lauwersoog in Groningen maar de weg was afgesloten. En dus werd het weer een paar uur dwalen in het donker. Ik kwam uiteindelijk laat in de avond terecht in een stukje bos vlak buiten Anjum.
De tournee door Friesland ging voort. Ik zou naar Dokkum voor een festival deze zomer. Welnu, festival of niet, ik ging naar Dokkum. En Burgum, waar ooit jaarlijks Waldrock plaatsvond. En Drachten volgde, en Oosterwolde. En toen kwam ik in Ureterp en daar gebeurde iets dat de koers van mijn tocht zou veranderen. Ik had een lekke band en ik ontdekte dat mijn buitenband was versleten, er zaten vier slijtagegaten in. Die zaten ook in mijn binnenband en uit één ervan kwam lucht. Ik had een reserveband maar eigenlijk had ik er twee moeten hebben want ook de andere band was niet helemaal fris meer. Ik besloot om 'even' naar huis te rijden, dan kon ik de tocht hervatten met twee reservebanden, want zoals vermeld had ik thuis nog een voorraadje liggen. Ik voltooide mijn rondje Friesland en keerde terug naar Noordwolde, waar ik verrassend eenvoudig mijn slot terugvond en ik verliet Noordwolde niet meer want na de dagenlange warmte brak nu de regen los.
Via de Noordoostpolder reed ik naar Flevoland. In 2017 deed ik de westkant en nu de oostkant, langs het Veluwemeer. Water en recreatie, het was een interessante route. Wat me opviel is dat er in Nederland veel minder fietstoerisme is dan ik eerder zag in het buitenland, langs Rhône, Donau en Neckar. Ik had gevreesd ook hier lange stromen fietsers te zien in bossen en langs rivieren en kanalen, maar die vrees was ongegrond. Nabij Zeewolde was er ook nog veel bos en even overwoog ik hier te blijven toen er opnieuw noodweer dreigde los te barsten. Ik aarzelde, reed toch door en pakte een deel van een bui mee. Toen boog ik af naar het zuiden, naar Nijkerk. Het noodweer bleef hangen boven Flevoland. Ik kon weer opdrogen, maar liet de zalige leegte wel achter me; ik zat nu permanent in de bewoonde wereld. Na een veel te lange tocht door Amersfoort keek ik op de kaart. De duisternis naderde en verderop waren weinig mogelijkheden tot kamperen. Ik stond bij een grote rotonde met daaromheen een rondweg, en daartussen bebossing. Er was geen (legale) mogelijkheid om te voet in zo'n stuk bos te komen, het leek me een ideale mogelijkheid om ongestoord te kunnen kamperen. Ik stak de brede rondweg over, duwde de fiets het bos in en zette in alle rust de tent op. Ik was nogal verguld met deze plek. Ooit stond ik boven een snelweg, nu in een rotondebos. Niemand had hier iets te zoeken, niemand zou me hier vinden. Het was inmiddels donker. Ik zal drie minuten in mijn tent hebben gezeten toen er een zaklamp op mijn tent scheen. Politie. Of ik naar buiten wilde komen. Er waren klachten geweest dat steeds meer figuren hier in deze bossen rondhingen. Of ik zo vriendelijk wilde zijn een legale plek te gaan zoeken om de nacht door te brengen. Ik pakte mijn spullen weer in en wist dat ik een grote uitdaging voor me had, want ik had het terrein al verkend op de kaart. Er lagen hier in de buurt vooral militaire terreinen, paleizen en beschermde natuur. En daarna wachtte me de stad Utrecht, waar ik ook niet wilde belanden in de nacht. Ik wilde nogmaals de kaart raadplegen. Mijn telefoon was nog voor 33% geladen. Ik had nog net voldoende tijd om te verzinnen dat bijladen geen gekke gedachte was in de komende uren voordat mijn telefoon uitviel. Die 33% was een grapje geweest, het ding was leeg. Ik reed alvast een kant op en kreeg een lekke band. Dit ging een spannende nacht worden. Wat zou hierna komen, regen? Bij een felverlicht onbemand tankstation bij Soesterberg groef ik mijn laatste reservebinnenband op, plakken deed ik thuis wel. Toen ik weer verder kon kon ik ook mijn telefoon weer gebruiken. Ik ging Utrecht mijden en reed zuidwaarts, door Zeist, door Odijk. Ik zocht overal maar alles zat tegen. Bij campings ging ik tegen middernacht niet meer aankloppen, en de illegale opties vielen één voor één af. Op één route naar een bos stond plots een hek op de weg. Een ander bos was omheind met hoge hekken. Het werd alsmaar later. Kon ik niet beter meteen naar huis rijden. Nee, er stond al 170 km op de teller en ik moest er nog 100. Maar als ik niet snel wat vond had kamperen geen zin meer, dan was het bijna ochtend en zou ik spoedig gezien worden met mijn tent. Lastige overwegingen in de nacht. Ik reed door Houten. En vlak buiten Houten werd ik gered. Er was wat bebossing langs een rivier en ik paste daar in met mijn tent. Om 2.45 zat ik op mijn slaapmat. Ik had 178 km gereden. Ik stilde de honger van de afgelopen uren met wat borrelnoten. Ik ging liggen onder mijn laagje zweet en sliep drie uur. Versuft ontbeet ik en hervatte de tocht. Even een bandje halen, als ik nog eens een idee had… Na Nieuwegein was er een geweldige lange dijk naar Schoonhoven, en daarna een lang fietspad langs een provinciale weg naar Krimpen a/d IJssel. De energie was terug. En via Rotterdam reed ik naar huis. Zelfs na slechts tien dagen is het goed om weer thuis te zijn, ongeacht of je een remmeldebember bent. Maar… het is niet ongelimiteerd zomer. Ik pakte twee banden, schreef een verhaal, legde Houten vast als bloglocatie om niet de indruk te wekken de reis beëindigd te hebben en vertrok weer.
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley