Van Naarstigheid naar Blootborstigheid
Door: Richard van Dijke
Blijf op de hoogte en volg Richard
10 Oktober 2018 | Suriname, Paramaribo
Julian was een aardige gozer. Eigenlijk was er geen plek meer in het guesthouse dat zijn naam droeg, maar door wat te schuiven had hij een kamer voor me. En zo had ik na drie dagen kamperen bij het National Exhibition Centre mijn vurig gewenste douche, en wifi om in ieder geval een (tijdelijk) vliegticket te kunnen aanschaffen die ik moest kunnen overleggen om een Surinaamse toeristenkaart te krijgen. Julian was behulpzaam bij het printen van het ticket en zorgde voor kopieën van mijn paspoort en zo had ik mijn zaken op orde. Dacht ik. In de avond ontmoette ik Jan op het buitenterras. Jan was afkomstig uit Emmer-Compascuum en hij was chauffeur van een overland truck met ruim 20 passagiers. De passagiers waren elders gehuisvest en wegens ruimtegebrek aldaar had hij een avond rust in dit guesthouse. Misschien weet u nog dat ik maanden geleden voor één nacht een strandbungalow had in Mexico en fantaseerde over een avond met bier, goede gesprekken en muziek, maar dat het die avond stil was voor ik er erg in had. Die avond komt nog wel, dacht ik, en die avond was nu. Nog voor ik aangeschoven was kreeg ik terloops van een Amerikaan die ik eerder gesproken had een fles bier in mijn handen gedrukt en ik dacht: 'Die ga ik opdrinken'. Na drieënhalf jaar beëindigde ik mijn geheelonthouderij. Ik was in die drieënhalf jaar een deel van mezelf kwijtgeraakt en dat deel wilde ik terug. De rem moest er af en toe weer af. De kooi waar mijn gedachten in huisden moest af en toe opengezet worden. Echt veel om het lijf had deze hervatting van mijn drinkend bestaan vooralsnog niet. Er is wilskracht nodig om te beginnen met drinken. Nee, zonder gekheid: terughoudendheid en bescheidenheid zijn nu van belang, ik hoef geen herhaling van het verleden. En dus dronk ik een tiende van wat Jan verstouwde en had een geanimeerde avond. Jan was al zes jaar onderweg met steeds wisselende groepen en zat vol verhalen, en ook ik had gaandeweg wat anekdotes verzameld.
Er hing een duidelijk bord aan het hek van de Surinaamse ambassade waarop vermeld stond wat ik bij me moest hebben, en dat bord had ik bij aankomst in Georgetown gefotografeerd. Maar nu ik in de tuin stond was er een ander bord, en dat bord week af van het eerste. Ik moest nu ineens een kopie inleveren van het bewijs dat ik tegen gele koorts was ingeënt. Het bewijs had ik, de kopie niet, en dus kon ik terug naar Julian om ook daar een afdruk van te laten maken. De stempels waren vervaagd na 12 jaar en het papier was vochtig geworden en dat alles kwam de leesbaarheid niet ten goede. Toen ik weer bij de ambassade was zei de mevrouw dat ik beter een nieuwe vaccinatiestempel kon halen, ze kon niet vinden wat ze zocht. Ik wees naar één van de gekopiëerde stempels op het papier en zei: 'Daar staat het: Yellow Fever'. Twijfelend ging ze akkoord en terwijl ik buiten wachtte werd de zaak in orde gemaakt. Ik kon op pad en verzamelde in het guesthouse mijn spullen. Toen Julian hoorde dat mijn stempel al 12 jaar oud was adviseerde ook hij me om voor de zekerheid een nieuwe stempel te gaan halen. Bij de grens zouden ze er weer om vragen en ze zouden er waarschijnlijk geen boodschap aan hebben dat in Nederland een gelekoortsvaccinatie tegenwoordig levenslang geldig is. Ik besloot erop te gokken dat ik door de controles kwam, in een verlengd verblijf in Georgetown had ik geen trek meer. Ik pikte nog wel de botanische tuin mee in de stad maar stond snel weer buiten omdat het park vol boogbruggetjes met trappen was, en dat was op de fiets niet te doen. Een fietstocht langs de waterkant dan? Ik reed naar de rivier aan de westkant van de stad maar zag daar vooral industrie. Toen ik noordwaarts ging en bij de zee uitkwam was er dan wel een (weinig florissante) boulevard. Het feit dat ik vanuit Cuzco in Peru tot de Atlantische Oceaan was gereden deed me meer dan deze omgeving. Ik reed door, een middag lang tussen de bewoning door, en stopte bij een tankstation. Ik mocht er mijn tent opzetten en wilde dat ook gaan doen in het hobbelige gras maar toen opperde men dat het overdekte platform bovenaan de buitentrap van het gebouw dat bij het tankstation hoorde misschien beter was. Dat leek mij ook en zo lag ik vlak en beschermd die nacht.
De volgende dag veranderde er weinig aan mijn omgeving. Links en rechts lag bijna één doorlopende rij bewoning met zoals dat ook vóór Georgetown het geval was iedere 500m officieel een nieuw dorp. Waren de namen eerder al fantasierijk, nu begon een en ander vrij absurdistisch, om niet te zeggen krankzinnig te worden. De vorige dag reed ik nog door De Kinderen, nu fietste ik door Weldaad, Letter T, Catherinas Lust, Number 41, Road, Naarstigheid en Letter Kenny. Naarstigheid... dat woord is toch ernstig in onbruik geraakt. Edoch, wat me opviel was dat de omgeving met zoveel naarstigheid schoongehouden werd: waar bewoning afgewisseld werd met groene zones zag ik vuilniszakken staan met verzameld zwerfvuil, er werden bermen gemaaid en er werd een sloot uitgebaggerd. Veel mensen wilden iets naar me roepen maar wisten zo snel niet wat, dus werd het iets warrigs eindigend met 'bike' of 'white man': 'Eh.... heeej. Met je fiets!'. Na nog zo'n intensieve rit als de dag ervoor klopte ik deze dag aan bij de politie voor een slaapplaats. Ik werd meegenomen naar een nabije school. Daar mocht ik kiezen tussen de schooltuin of de kerktuin daarnaast. Die laatste leek me iets rustiger, en dus kwam daar de tent.
Ik had het liever anders gezien. Ik had liever gezien dat het niet meer voor zou komen in mijn verhaal. De vorige keer hield ik het bewust kort, ik was het zat. Voor u ook niet leuk, dat gemekker de hele tijd. Maar ik kom er niet onderuit om het te herintroduceren. Het zij zo, soit, so sei es ende so be it. Want het is uiteindelijk de doorslaggevende oorzaak geworden van het beëindigen van deze reis. Dat klinkt dramatischer dan het is, ik bedoel: je moet een keer ophouden met fietsen in Zuid-Amerika, maar toch.
Mijn vorige blog, waarin ik de overlast van rook wat bagatelliseerde, schreef ik een paar honderd meter van mijn tent, omdat ik de geur van brandend plastic niet meer verdroeg. In de avonden deed ik mijn oordoppen in mijn neus. Tijdens de gesprekken met Jan zat ik in de lucht van houtvuur en in de daaropvolgende nacht werd ik wakker van de rook die van buiten mijn kamer in kroop. En nu bevond ik me in een dorp waar tientallen vuren brandden, en er was geen ontsnappen aan. Daar lag ik weer, weerloos tegen een nieuwe aanval op mijn longen, want moeiteloos vond de fijnstof zijn weg door de ventilatiegaten van mijn tent.
Mede door deze ontwikkelingen schrapte ik de gerookte haai, waar ik in korte tijd fan van was geworden, van het menu en probeerde nu gezouten forel. Gedroogde vis past mooi bij de maaltijd en is ook geschikt als snack, maar deze forel viel toch behoorlijk tegen. Gezouten betekende ook echt gezouten, goeiemorgen, en er zaten ook nog graten in. Op het moment van schrijven heb ik nog steeds de helft over.
Geen vis dus als ontbijt, maar wel boterhammen met pindakaas. Het was benauwd in de tent, met 28°C slechts een graad koeler dan in de avond, en ik opende de buitentent voor wat frisse lucht maar deed die verschrikt weer dicht toen de buitenlucht nóg slechter was dan wat ik binnen had. Zoek op zondagochtend een geopende kroeg in uw buurt met een ongeventileerd rookhok en haal in dat hok diep adem door de neus, dan heeft u een idee hoe Leeds in Guyana in de ochtend ruikt. De kinderen arriveerden bij de school en stelden me vragen. Leuk, maar het kostte me moeite om hen te verstaan, niet alleen door mijn afnemende gehoorvermogen maar ook omdat hun klanken niet helemaal zuiver waren, waardoor ze andere woorden uitspraken dan ze bedoelden. Toen ze bijvoorbeeld wilden weten of ik soms ook dieren doodde om te eten vroegen ze: 'Do you care animals for food?'.
Het was best een prettige rit, deze ochtend. Misschien onbewust omdat dit het laatste stukje was, ik keek uit naar Suriname. Na 30 km hield de bebouwing op. Over een smallere weg reed ik naar de haven, aan de overkant van het water was Suriname. Ik liep de politiepost binnen, verder was er niets open. 'De boot is al vertrokken', zei een agent. Dé boot? Ik had erop gerekend dat boten af en aan zouden varen over deze rivier, zoals dat steeds het geval was geweest de afgelopen maanden, maar hier was er dus maar één per dag. 'Je hebt wel alle benodigde papieren voor Suriname? Gelekoortsvaccinatie?', werd er gevraagd. Goeiendag, die Surinamers leken tamelijk geobsedeerd door gele koorts. En lees je daar vooraf iets over op internet? Niets gezien. Ik vreesde het ergste. Eigenlijk was ik er inmiddels van overtuigd dat ik geweigerd ging worden vanwege een in hun optiek verlopen stempel. En dan? Alsnog een nieuwe halen in Georgetown? Of maar gewoon gelijk naar huis vliegen? Ik nam plaats in de wachtruimte, dacht na, zette koffie, waste kleren, luisterde wat podcasts en deed wat administratie. Ik zette in de vroege avond de tent op naast de wachtruimte, gaf koekjes aan de aanwezige honden en had daarmee zonder het in eerste instantie in de gaten te hebben waakhonden rond mijn tent.
Om tien uur zou de boot vertrekken, om vijf uur waren er al mensen. Ontbijt, een voorcontrole, de aanschaf van een ticket, wachten, een formulier invullen, langs de douane... en toen was het nog steeds zo vroeg dat ik nog uren kon wachten, nu in een andere wachtruimte. Opvallend veel mensen gingen aan het bier. Slim. Mij ontbrak het nog aan wilskracht. Hier en daar hoorde ik al Nederlands om me heen. In een half uur werden we overgezet. Zouden ze me in dit ingewikkelde proces nog terug kunnen sturen? Mijn hoop groeide. Toen ik voor de douanebeambte stond vroeg hij naar mijn vaccinatieboekje. Alle excuses, uitvluchten, uitleg etc. had ik ingestudeerd. Maar hij bekeek vooral de voorkant van het boekje. Daar was een verweerde sticker te zien waarop nog net Travel Clinic en Rotterdam te lezen was. Dat was voldoende, ik kreeg mijn stempel. Pfew. This is not America. Shalalalala. Ik kon Suriname in. Dat was ik al van plan in oktober 2015 toen ik van Quito naar Paramaribo wilde vliegen. Dat liep toen iets anders.
Het leek me verstandig te lunchen, het was plots een uur later en aldus 13.00 uur, en Nieuw-Nickerie, de eerste plaats, lag op 38 km. Iedereen reed Suriname in en ik ging als laatste. Wederom links rijdend (zoals we dat in Nederland ook deden tot 1596, maar in de kolonies Suriname en Indonesië is dat niet meer gewijzigd) reed ik het land in. Eigenlijk was alleen dat links rijden on-Nederlands. Ik wist niet wat ik zag. Dit was gewoon Nederland. Eerst nog redelijk tamme natuur maar later akkers, boerenbedrijven, grote schuren en landbouwvoertuigen. Maar wat ik vóór me zag was beslist niet Nederlands, dat was het resultaat van een hinderlijke, schadelijke, plaatselijke gewoonte. Ik had stille hoop gehad, je blijft hopen dat het ooit over is. Maar het zou nooit verdwijnen, het zou me altijd achtervolgen. Daar voor me, aan de horizon, daar begon de echte bewoning. En daarboven hing... een enorme bruine laag smog. Eigenlijk hoefde ik niet eens zo ver vooruit te kijken. Verderop naast me brandde al een akker. En aan de andere kant ook. Ik verdrong deze kennis en reed Nieuw-Nickerie in, wat uitgesproken wordt met de klemtoon op de een-na-laatste lettergreep, als in 'verkering'. Nieuw-Nickerie leek wel een Fries dorp, met pompebledden in de grachten. De Chinese restaurants en Indiase straatarbeiders zorgden voor een uitheemse tint. Geld opnemen was gelukkig niet zo'n schier onmogelijke missie als in Guyana. Ik nam een kamer in een Chinees hotel, de eerste met airco sinds Brazilië. Het is een wonderlijke ervaring om na zo'n lange tijd van huis te zijn een hotel binnen te lopen aan de andere kant van de wereld en dan gewoon in je eigen taal om een kamer te kunnen vragen. Af en toe moet je de aandrang onderdrukken om alsnog Engels te praten, als je bijvoorbeeld later nog iets nodig hebt of iemand van de staf groet. Ik droogde alle kleding die nat was nu ik een airco had en kon eindelijk alle foto's uit Guyana uploaden, want de internetverbinding was hier, en overal elders in Suriname, uitstekend.
In de ochtend fietste ik rond in het plaatsje. Dit was het Nederland uit 1975, en Nieuw-Nickerie was waarschijnlijk nauwelijks meer veranderd sinds Suriname's onafhankelijkheid in dat jaar. Ik ging een supermarkt in en kreeg vast een voorschot op wat me wachtte bij terugkeer in Nederland: piccalilly, stroopwafels, asperges, bietjes. Nederlandse producten, Nederlandse merken. Al die groenten... die weelde is welkom na maanden van kiezen tussen doperwten en mais. Guyana was al een sprong voorwaarts, dit is de voltooiing. In een park at ik bastognekoeken met slagroom als lunch en reed langzaam weer het dorp uit. Ik had geregeld gesprekken gehad, gisteren en vandaag, en stond daar ook veel meer voor open. Blijkbaar scheelt dat toch als je in je eigen taal kunt spreken in plaats van een vreemde taal, ook al spreek je die vloeiend. Ik ging weer op pad, door de polders, langs de rookpluimen in het landschap en langs het dorp Wageningen, dat ik liet liggen omdat het net te ver uit de route lag. Misschien had ik er wel naartoe moeten fietsen want nu wachtte me een zware beproeving waar ik me niet bewust van was. Akkers maakten plaats voor moerasbossen die helemaal tot aan de weg liepen, soms hing de vegetatie zelfs over de weg heen, en de natuur zat tjokvol muggen. Kamperen was hier nauwelijks mogelijk, ik probeerde geschikte stukken grond te vinden maar liep steeds het water in. Bij een mast vond ik gelukkig wat ruimte. De lessen die ik in Zweden leerde voor wat betreft muggen waren hier niet toepasbaar. Zweden was kinderspel. Ik had duizenden muggen om me heen en moest me volledig inpakken om me te beschermen tijdens het opzetten van de tent. Eenmaal binnen moest ik zo'n 50 exemplaren dooddrukken voor ik mijn beschermende kledinglagen weer kon verwijderen, maar toch zou er bij deze aantallen muggen steeds nieuwe aanvoer zijn door de diverse nog niet dichtgeplakte kleine gaten in het doek. Toen ik eenmaal lag keek ik naar de dikke concentratie muggen achter het gaas, ik denk dat er op diverse stukken wel 6 muggen per cm³ vlogen. Stel dat er tussen buiten- en binnentent 1 m³ ruimte is, en iedere cm³ ruimte gemiddeld slechts 1 mug bevatte, laten we het bescheiden houden, dan had ik 1 miljoen muggen in de tent. Toch kon ik slapen die avond. In de nacht, bij schappelijker temperaturen, drukte ik weer 25 muggen dood en deed de administratie. Ik vreesde de ochtend. En terecht. Opnieuw mocht ik dik ingepakt met vliegennet en al de boel inpakken en pas na enkele kilometers fietsen was ik mijn belagers kwijt én was er wat ruimte langs de weg met minder muggen waar ik me kon ontdoen van mijn pak kleren. Moerassen en meren bleven nog even de boventoon voeren maar later was er bewoning langs de weg. Normaal ben ik daar geen liefhebber van maar nu keek ik volop om me heen, naar de huizen, de mensen en al die Nederlandse teksten overal. Er waren veel winkels met muurdecoraties, bijvoorbeeld de teksten 'Bruine bonen' en 'Tarwevlokken' met bijbehorende illustraties. Ik vond het jammer dat Suriname maar zo weinig plaatsen kende, van de 3 plaatsen met meer dan 10000 inwoners had ik Nieuw-Nickerie al gehad en Lelydorp was feitelijk maar een 'voordorp' van Paramaribo. Suriname is vooral jungle en moeras. In het dorp Totness praatte ik weer wat met deze en gene, lunchte en reed daarna weer het groen in. Het verkeer reed belachelijk hard in dit land. Slapen deed ik die avond weer bij een mast, nu onder aanzienlijk betere omstandigheden, al is alles relatief. Het was dermate goor benauwd dat ik de wereld negeerde en sliep totdat in actie komen weer draaglijk werd.
Het werd eens tijd voor een restaurant. Er lag er één op mijn pad. Ik nam het menu in me op. Iets typisch Surinaams of toch eerst eens een groot bord bami? Het was een nutteloze overpeinzing. Ik kon gekookte rijst krijgen met kip, meer was er niet. Ik bedankte en 15m verderop at ik op een bankje spinazie en knakworst uit blik. Het fietsen kostte moeite deze dag maar ik haalde Paramaribo. Eerst zag het er dorps uit, maar later toch meer als een echte stad. Het leek veel meer op een Indonesische stad dan op Georgetown in buurland Guyana, waar zelfs de hoofdstad nog ongeveer moest zijn zoals de Engelsen het achterlieten in 1966. Paramaribo was meer een mengsel van heden en verleden. Ik vond een kamer in een guesthouse, maar bij nader inzien was het er wel erg heet, je kon eigenlijk niet buiten het bereik van de ventilator komen zonder te schrikken van de benauwdheid. Het was er wel sfeervol, als een modern hostel; een koloniaal gebouw in frisse kleuren, met een balkon met uitzicht op een palmentuin.
Er moest een vraag beantwoord worden. Ging ik overwinteren in Zuid-Amerika? Ging ik verder, Brazilië door en misschien naar Paraguay, of niet eerder bezochte gebieden in Bolivia? Of ging ik elders overwinteren? Het antwoord was niet moeilijk meer. Er was geen enkele reden om te geloven dat de luchtkwaliteit zou verbeteren, zeker omdat ik de gebruiken in Brazilië al kende, en een langer verblijf zou funest zijn voor mijn longen. Ik moest de tropen uit voordat één van mijn longen zou zeggen: 'Doei, ik kap ermee'. En dus moest ik naar huis. Ik kon ook direct naar een alternatieve overwinteringslocatie vliegen, maar het was beter een onderbreking in te plannen. Het aardige was dat hoe vroeger op de route ik naar huis zou gaan, hoe duurder dat uit zou vallen. Vliegen vanuit Paramaribo was duur, vanuit Frans-Guyana al wat voordeliger en vanuit Brazilië ronduit goedkoop. Ik liet het even bezinken en bekeek het centrum van Paramaribo. De volgende dag verhuisde ik naar een appartement in een buitenwijk. Het was een bijzonder goede deal en ik had nu een keuken tot mijn beschikking. Ik bereidde zuurkool en deed er kipburgers bij met chilisaus. En ik puzzelde verder. Frans-Guyana is een prijzig land, ik kon me daar geen accommodatie veroorloven en dan is vliegen vanuit hoofdstad Cayenne eigenlijk ook geen echte optie. Over de grens in Brazilië zou het leven ook nog duur zijn, dure buurlanden trekken de prijzen in grensregio's omhoog. Pas na honderden kilometers had ik weer kans op een betaalbare 'pousada' onderweg, op eenvoudige accommodatie. Het kwam er op neer dat ik twee weken onderweg zou zijn naar Macapa in Brazilië, voornamelijk slapend in tuinen en bij tankstations en radiomasten, met iedere nacht een verblijf van 12 uur in de tent bij gemiddeld 29°C. En dan zou ik in Macapa zijn en daar hield de weg op. Ik zou aan moeten monsteren op een schip en 36 uur moeten varen naar Belem. Pas daar kon ik goedkoop vliegen. Wat is dat voor slotfase? Al die misère om pas eind oktober thuis te komen. Nog ruim een maand in die rookwalmen. Dan liever nu pakweg €400 extra neerleggen voor een ticket, die ik anders toch ook wel uitgegeven zou hebben aan dagelijkse kosten.
De volgende dag sprak ik met de mevrouw van het appartement. De accommodatie was helaas langdurig geboekt door een ander, dat wist ik de vorige dag al, en ik moest een nieuw onderkomen vinden. 'Was alles naar wens?', vroeg ze. Dat was het zeker. Op één punt na waar zij niets aan kon doen en ik noemde dat terloops. 'Oh ja, we hebben een pyromaan in de buurt', zei ze, 'een gestoorde man die overdag plastic verzamelt en dat 's nachts gaat verbranden. We hebben geregeld de brandweer gebeld en de politie, maar dat haalt weinig uit. De hele buurt heeft zowat kanker maar er wordt niets aan gedaan, hij wordt verjaagd en de volgende nacht is hij er weer'. Dit was natuurlijk maar één van de topjes van de ijsberg. Zouden mensen überhaupt weten dat heel Paramaribo van 16.00 uur tot 8.00 uur structureel giftig is, omdat het ook hier, in en rond de stad, de gewoonte is om afval en dode vegetatie te verbranden, iedere avond weer?
Ik vond een kamer in een wat bouwvallig Chinees hotel met badkamer, wifi, een koelkast en een ventilator. Ik deed een hernieuwde poging om in een restaurant te eten, als ik het me goed herinner was dat voor het laatst in Peru. Surinaams eten leek ik te kunnen vergeten, alle middenstand leek in handen van Chinezen. En dus werd het bami. De volgende ochtend kreeg ik een bericht dat het appartement weer vrij was, de boeker was niet op komen dagen, maar eigenlijk zat ik hier goed. Het was nog maar voor een dag en dan zou ik weer gaan fietsen, en dus bedankte ik voor nu. Ik waste mijn kleren en realiseerde me dat ik ook dat voor het laatst had láten doen in Peru, vóórdat ik naar Mexico ging. Dat betekende dat ik al een half jaar met de hand aan het wassen was.
Ik boekte een vlucht naar Nederland, deze keer een echte, en ging weer fietsen. Het plan was om nog twee tours te maken: één retour Albina in het uiterste oosten van het land, waar de ferry naar Frans-Guyana vertrekt, en na een pauze nog één naar het zuiden, naar het Brokopondomeer. Daarmee heb je Suriname wel zo'n beetje gehad, op wat jungleroutes naar jungledorpen na. Dit moest in de laagste voorversnelling want het middelste kettingblad (voortandwiel) was versleten. Over de imponerende Jules Wijdenboschbrug verliet ik Paramaribo. De brug loopt in een punt, je maakt 47 hoogtemeters en daalt dan onmiddellijk weer af. Een tijd lang was er het gebruikelijke beeld van bewoning en Chinese supermarkten maar na Stolkertsijver, weinig meer dan een tankstation en een winkel, reed ik de moderne tijd uit. Huizen werden eenvoudiger. Tussen de bomen was geregeld een zandvlakte zichtbaar waar een groep simpele huizen of hutten stond, waar vuren brandden en waar blote peuters speelden, blootborstige vrouwen de was deden en mannen met ontbloot bovenlijf langs de weg liepen met machetes. Als dit Guyana was zou een van deze miniatuurgehuchten 'Blootborstigheid' heten. Nederland lag nu achter me, ik reed weer in Afrika. Wildkamperen zag ik hier niet gebeuren maar ik voelde er ook niet zoveel voor om aan te kloppen bij zo'n Afrikaanse kraal en daarom was ik des te blijer toen ik ineens enkele degelijke huizen aantrof langs de weg. Ik liep het erf op en zag achter het huis een mevrouw in een keuken met open raam. Ze vond het prima dat ik in de tuin kampeerde en dat was een opluchting.
Eerder had ik Wageningen en Groningen al laten liggen, nu reed ik een klein stukje om om Moengo te bezoeken. Het had een onmiskenbaar Nederlands karakter met zijn plantsoenen en bankjes, maar de aard van de mensen was anders dan die in West-Suriname. Als ik al aanspraak had was het de verkeerde: tijdens mijn lunch kwam er een redelijk modern tienermeisje op me af met de vraag of ik geld voor haar had voor eten. Op mijn weigering vroeg ze of ik dan tenminste een 'sof' had voor haar. Dat kon geregeld worden, ik had nog wel een zak afval waarmee ik haar kon teleurstellen, maar ik vermoedde dat ze iets anders bedoelde en jawel, ze doelde op een 'soft drink'. Verder zag ik vooral bierdrinkende mannen die praatten in een onbekende taal. Later die middag, na meer Afrikaanse kralen en mensen die visten in moerassen, was ik in Albina en verder ging Suriname niet. Wederom was er een hek en daarachter een rivier. Aan de overkant lag dan die Franse provincie, Frans-Guyana is niet onafhankelijk, en ik nam het uitzicht op dit stukje Europa in me op en ik keek naar mensen op de Surinaamse oever die meloenen overgooiden en een boot vollaadden. Er was hier een hotel maar het hele dorp stond blauw van de rook en ik wilde hier onder geen voorwaarde lang blijven. Ik kreeg ook geen goed gevoel bij dit dorp, ik vond het grimmig en veel mensen staarden me aan. Hoe anders was het aan de andere kant geweest, in Nieuw-Nickerie. Verwacht van Suriname niet dat het vol zit met gezellige Ruud Gullits en Gerda Havertongen. Er is een bonte variatie aan mensen. Hindoestanen, Chinezen, Afro-Surinamers. Grappige mensen, vage mensen, onbeschofte mensen, hartelijke mensen. En in iedere regio zijn de mensen anders.
Albina werd mijn officiële eindpunt van deze reis, het verste punt op de min of meer doorgaande route naar Brazilië. Ik keerde weer om, kwam de rook niet meer uit en stopte bij een radiomast waar twee mannen in een huisje verbleven. Of eigenlijk een keuken en een kleine ruimte met twee hangmatten. Mijn tent kon erbij staan. Ik kreeg thee, bleef zitten en praten tot de duisternis en ging toen mijn tent in. De houtvuurwalm die in dit gebied lag zou niet meer optrekken voor mijn vertrek en ik sliep met een buff voor mijn gezicht.
Ruim drie dagen had ik uitgetrokken voor deze trip, maar na anderhalve dag was ik dus al weer deels op de terugweg. Als ik wederom dik 100 km zou rijden net als de vorige dag dan zou ik vlak voor Paramaribo stranden. Ik kon beter vroeg vertrekken en de vaart erin zetten, dan haalde ik de stad deze dag nog. Vroeg vertrekken was niet moeilijk; de lucht hier was schadelijker dan in Beijing of New Delhi. Ik reed weer terug door Afrika. Was dit de toekomst van Suriname? Als de restanten van de koloniale huizen verbrand zijn, resteren dan de hutten en blote mensen? Of gaat Suriname verder aan het handje van de Chinezen, die steeds meer winkels en wegen bouwen, dat laatste in ruil voor de ontginning van bodemschatten.
Mijn tempo was hoog en ik ging Paramaribo eenvoudig halen. Ging ik naar het (goedkopere) appartement met airco en keuken, of naar het hotel? Liever het eerste, maar ik moest verstandig zijn. In een kamer met airco was ik tamelijk machteloos tegen de buitenlucht, beter kon ik terug gaan naar die hotelkamer met ventilator. En dus keerde ik terug naar hotel Cactus in de Braziliaanse wijk en kreeg zowaar een ruimere kamer dan bij mijn eerste bezoek.
3 oktober, vijfenhalf jaar sinds die onzekere start. Nog geen dierendag, maar ik zette wel een bezoek aan de dierentuin op de agenda deze dag. In de sympathieke, bescheiden Paramaribo Zoo bracht ik een middagje door en deed op de terugweg een fietsenwinkel aan. Ik wilde alvast even informeren of ze wel eens fietsdozen over hadden en ze hadden er zowaar één staan en waren bereid die te bewaren tot de volgende week, als ik terug zou zijn van mijn laatste rit.
Ik ging op weg naar het Brokopondomeer, en misschien zou ik nog wat andere routes uitproberen, maar dat alles wel onder één voorwaarde: slapen in acceptabele lucht. Nog één nacht in de smog en ik zou linea recta terugkeren naar mijn hotel in Paramaribo, ramen en deuren sluiten en bij de ventilator mijn tijd uitzitten. Zinloze missie natuurlijk, die tocht, maar mijn verblijf in het hotel ter plekke verlengen tot aan mijn vlucht naar Nederland ging me ook wat ver. Eigenlijk is het best prettig fietsen in Suriname voor zover het wegen heeft en los van de luchtvervuiling, want stukken groen worden afgewisseld met bewoonde delen met Chinese supermarkten en dus kun je genieten van natuur en regelmatig wat uit de koelkast trekken. De reclameslogans langs de weg zouden vertrouwd moeten klinken nu ze in het Nederlands geformuleerd werden maar ik zag een bord van een provider met de tekst 'Ontvang ongelimiteerd rollover data bij alle dataplannen' en ik concludeerde dat ik een serieuze taalachterstand had. De natuur was op deze route minder beklemmend dan op de vorige routes, er waren ruime bermen en er was meer zicht. Ook hier, op deze zuidroute, was er weer het beeld van houten huizen en hutten op zandgrond in de open plekken van het bos en naarmate de dag vorderde waren er op de weg meer mensen op de been. Wildkamperen leek er gewoon niet meer in te zitten deze reis. Het viel me op dat links van de weg de huizen in groepen stonden en rechts van de weg waren er oprijlanen naar individuele huizen, maar in het algemeen waren dat nog steeds eenvoudige huizen. Het idee van een sliert dorpskinderen rond mijn tent trok me niet aan en dus probeerde ik het bij zo'n geïsoleerd huis. Bij het eerste huis kreeg ik geen respons, bij het tweede ook niet. Totdat er een jongetje verscheen. Hij verstond me niet maar wenkte me om verder te komen. Hij bracht me naar een oude man en die sprak Nederlands. Natúúrlijk kon ik in de tuin slapen. Hij wees me een plek en het jongetje scheen me bij met een hoofdlamp tijdens het opzetten van de tent. Het licht was nog zwak in de beginnende duisternis maar toen ook de oude man verscheen met een hoofdlamp was het al een stuk donkerder. Na me geïnteresseerd gadegeslagen te hebben vertrokken ze om te gaan koken en ik ging mij wijden aan mijn avondtaak: slapen tot middernacht, als de temperatuur een graad gedaald is. Ook het eten deed ik tegenwoordig 's nachts.
Het was nog 36 km naar het meer en de stuwdam. Ik reed langs de dam en omhoog naar het meer. Ik keek uit over het water; het Brokopondomeer is een immens meer met enorm veel vertakkingen. Er was wat bewoning en er waren wat winkels. Brokopondo Centrum lag (wederom) een stuk van de hoofdroute af en ik was er voorbij gereden en dus was deze bewoning wat mij betreft het dorp Brokopondo, al heet het mogelijk Afobaka; de kaarten geven geen uitsluitsel. Na wat gesprekken en een lunch reed ik terug naar de kruising bij Berg en Dal en nam de afslag naar Brownsweg. En dit stukje route beviel me zeer goed want het was mooi en onbewoond. De pret hield op in het dorp Brownsweg, het was na vieren en dat betekent meestal dat afval en droge vegetatie in vlammen opgaan en zo ook nu. Ik deed inkopen en vertrok naar Pokigron, het eindpunt van deze route; van daaruit kun je slechts met boten verder het binnenland in. Bij een houtwingebied meldde ik me anderhalf uur later bij de security met de vraag of ik er kon kamperen. Het was wederom geen probleem. De avond en nacht werden wel een probleem. De jongen van de security kreeg visite en tot twaalf uur waren er luide gesprekken in het Sranantongo, ook wel Surinaams genoemd, op vijf meter van mijn tent. Gelukkig had mijn mp3-speler een indrukwekkend volume en kon ik het meeste overstemmen. Aansluitend deed ik mijn avondroutine en toen resteerden er nog enkele uren nachtrust. De concentratie houtrook was deze nacht zo dicht dat ik weerloos was. En daarmee was het pleit over deze tocht beslecht.
Vlot pakte ik in in de ochtend en zette koers naar Paramaribo, Pokigron liet ik liggen voor mensen met sterkere longen. Ik nam een andere route, nu over Zanderij, en besloot in de middag om dan toch nog één optie te testen: de route die westwaarts de rimboe in voert. Maar ik zag bruine pluimen, zwarte kolommen en blauwe gordijnen in het landschap, sommige akelig dichtbij. Je ontsnapt hier buiten niet, nergens, nooit aan de rook. En zo volgde ik alsnog de hoofdweg naar Paramaribo. Er brak een spaak. Tegenwoordig spaar ik ze op, als ik er twee heb kom ik in actie. Maar ik zag dat ik er ongemerkt al drie had. Tijdens de vervanging scheurde ik op de valreep uit mijn broek en trok voor de resterende kilometers de broek aan die ik in 2013 in Chengdu kocht, uitermate stevig maar inmiddels toch ook met scheurtjes. Het was de laatste van de vier korte broeken die ik van huis meenam, en ook de laatste van de zes shirts die ik meenam was bijna versleten.
Er was een parallel te zien met het slot van mijn Noord-Europese reis. Toen was de regen mijn plaaggeest en ging in het allerlaatste uur nog eenmaal de hemel open voor een allesverpletterend slotoffensief. Iets soortgelijks gebeurde nu weer. Ongeveer alles wat waardeloos was en vlam kon vatten brandde. Ik zag een groen veldje met langs de randen brandende struiken. Een vader had op dat veld plezier met zijn kinderen, in een wolk van rook, het was alsof mensen die rook überhaupt niet waarnamen. En zo zag ik meer gordijnen van rook waar ik doorheen fietste en links voor me zag ik weer zo'n bruine laag smog boven het land hangen. Bij een kerk vroeg ik of ik er mijn tent op mocht zetten en bij een naastgelegen gebouw kon ik kiezen uit twee plaatsen. Ik maakte aanstalten om mijn tent op te zetten op de plek van mijn eerste keus maar zag dat op 15 meter een vuur aangestoken werd. Snel verruilde ik mijn plek voor de tweede en.... het was niet wáár.... daar lag een berg bladeren met oude kranten klaar. Ik zette mijn tent er pal naast en vertrouwde erop dat niemand het in zijn hoofd haalde om daar nog de fik in te zetten. Het vertrouwen werd niet beschaamd, desondanks sliep ik met een zakdoek voor mijn neus tegen de overige aanvallen.
In de vroege morgen ontbeet ik in een speeltuin. Ook in de ochtend was er een vertrouwd beeld aan het ontstaan. Na het ontbijt komt het slijm los, het grote rochelen vangt dan aan. Na een paar uur proef je er soms wat bloed doorheen omdat de keel rauw wordt. Van je stem blijft nog de helft over. Daar komen dan soms nog venijnige oprispingen van de longen bij die de ademhaling bemoeilijken: een steek, een samentrekking en meer van dat soort alarmsignalen. De ademhaling ging in zijn algemeenheid al moeilijker dan voorheen. Gaaf man, troep verbranden. Gelukkig leken de klachten snel te verminderen als de omstandigheden verbeterden. Toch vraag je je af hoe mensen hier in leven blijven. Maar ik denk het antwoord te weten. Dat doen ze niet. Ze gaan gewoon dood. Want het viel me steeds meer op hoe jong de Surinaamse bevolking is. Nu zegt leeftijdsverdeling niet alles, maar de levensverwachting ligt in Suriname toch 10 jaar lager dan in Nederland.
Ademend alsof ik op grote hoogte in de Andes reed en zonder kracht in mijn benen stopte ik na 20 km en ging een Chinese supermarkt in. Na een energiedrank ging het dan tenminste mentaal beter. Dit waren de laatste kilometers in Suriname, en de laatste kilometers van deze reis. Ik zag weer van die leuke Indiase gebedshuizen met van die sprookjestorentjes. Er was weinig verkeer, het was zondag. Ik kreeg mijn vertrouwde kamer terug. Ik deed de ramen dicht, stopte kieren dicht en deed de ventilator aan. En ik wachtte.
------
Statistieken kunt u zoals gebruikelijk vinden onder 'Reisdetails'. Suriname zal ik toevoegen aan de landenlijst als ik het land verlaten heb, van een afstand is het beter oordelen. Ik neem een pauze en hoop straks fruitig aan een overwintering te beginnen, op een plek ver van de rokerige evenaar.
-
29 November 2018 - 15:26
Hans Metz:
Hallo Richard, ben je toevallig op 27 jan. en 1-3 maart a.s. in Nederland?
Ik zoek mensen die informant willen zijn op de fietsbeurzen die dan plaatsvinden.
Zou je daar zin in hebben?
groetjes! -
04 December 2018 - 20:36
Richard Van Dijke:
Hallo Hans,
Ik weet niet of ik begin maart al terug ben, ik weet ook niet of ik hier geschikt voor ben. Zullen we het maar op een 'nee' houden?
Groeten!
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley