De verantwoorde rijstijl van ongewervelde dieren
Door: Richard van Dijke
Blijf op de hoogte en volg Richard
05 Juli 2019 | Malawi, Nkhata Bay
Dit verhaal zou geplaatst worden in Rwanda, zo stond in mijn planning. Er was één land dat nergens in mijn planning voorkwam omdat ik dat in een ver verleden al zo intensief bereisd had en dat was Malawi. Naar Malawi ging ik zéker niet. Een reis kan rare wendingen nemen. Welkom bij blog 95, vanuit Malawi.
Maar mijn verhaal begint waar het vorige eindigde, in Mpanda in Tanzania. Ik maakte er kennis met de lokale eetgewoonten. Men had me gevraagd of ik met stokjes wilde eten of met een vork. Ik koos voor de vork en concludeerde dat de Chinezen een verrassend grote invloed hadden op deze samenleving, maar die conclusie was verkeerd. Met 'sticks' bedoelt men hier tandenstokers. Eten wordt hier opgeprikt met een tandenstoker, en als dat onpraktisch wordt dan gebruik je je vingers. Net als omringende landen had ook Tanzania de plastic tas in de ban gedaan, en wel sinds 1 juni. De suiker die ik kocht kreeg ik in een nylon tasje, zoals je die ook veel ziet in Marokko, en fruit werd verpakt in krantenpapier. Bij mijn vertrek uit het hotel werd ik geassisteerd bij het sjouwen met de bagage, een attent gebruik dat overal in Tanzania een gewoonte was. Ik kon direct vertrekken zonder me te hoeven bevoorraden voor de reis die voor me lag, want in Tanzania is immers geen verpakt voedsel. Ik had niet gedacht dat dat voordelen kon hebben. Na 19 km eindigde het asfalt en reed ik over een zandpad een bos in. In een dorpje wilde ik lunchen en iemand leidde me naar een ruimte waar enkele arbeiders zaten te eten. 'No food', kreeg ik te horen toen ik binnen stond. Gelukkig hadden ze wel rijst en vlees. Bij nader inzien was ik er minder blij mee toen het voor me stond. Het vlees bestond uit vier taaie brokken en het rook naar het vlees dat enkele decennia geleden in het gezin Van Dijke aan de hond geserveerd werd. Toen ik een keer of honderd op het eerste stuk gekauwd had en het niet kleiner meer werd stond ik voor de keus: doorslikken of uitspugen. Ik slikte het eerste stuk door, spuugde het tweede uit en negeerde de overige stukken. De kleffe rijst was beter te doen, al zat er weinig smaak aan. Ik reed verder over zandpaden over dichtbeboste hellingen en stelde me voor dat Rwanda en Uganda er zo uit moesten zien. Er was nauwelijks verkeer en de hellingen waren steil. Noodgedwongen moest ik wildkamperen. Dit bos was wel bewoond maar de bewoning was onvindbaar, en dat maakte dat het kamperen niet echt een prettige ervaring was met de geluiden om me heen van mensen en vee. Mensen zullen zonder twijfel vriendelijk zijn als je ze benadert, maar ik wist niet hoe ze zouden reageren als ik in de duisternis ontdekt werd. Ik was aangewezen op een restant van de ingeslagen voorraad uit Zambia en dat was geen straf. Wat in Zambia nog een gewoon blik groente in curry was, leverde hier een smaakexplosie op. Dat was ook het geval toen ik de volgende dag lunchte met crackers en een mengsel van tomaat en ui uit blik. Maar ik had beter mijn voedsel kunnen bewaren want na een uur waren er stalletjes langs de weg en had ik, toen ik er stopte, een menigte mensen om me heen met bladen vol etenswaren en met limonade. Ik moest ze allemaal, op één Pepsi-verkoper na, teleurstellen. Terwijl ik gezeten op een bank cola dronk bleven ze om me heen staan in de hoop dat ik van mening veranderde, maar de menigte slonk langzaam en verdween toen er een bus passeerde. Ik reed verder, soms waren er wandelaars en fietsers, soms auto's en bussen die altijd toeterden en met een belachelijke snelheid voorbijreden. Weinig mensen hebben haast in Afrika, maar dat verandert als men plaatsneemt achter een stuur. Een verantwoorde rijstijl is iets voor weke mensen, voor mannen zonder ballen, voor ongewervelde dieren. De rit was taai en ik vreesde voor een nieuwe nacht in de rimboe maar haalde op de valreep het dorp Uvinza. Terug in de (zichtbare) bewoning, terug in de rookwalmen, terug in de Auto-Tune wegwerpmuziek, die van vijf kanten op me afkwam en zich bij nader inzien toch effectiever leek te hebben verspreid over Afrika dan aids en ebola samen. Ik nam een kamer en at voor het eerst ugali (in buurlanden ook bekend als nsima of nshima) een gekneed mengsel van maismeel en water, een populaire, smakeloze maagvuller in dit deel van de wereld. De structuur ervan is goed en met saus of kruiden zou je er een uiterst acceptabele maaltijd van kunnen maken, maar aan smaak doet men niet in Tanzania.
Ik kwam zowaar een fietser tegen, de middag erna toen ik op weg was naar Kigoma aan het Tanganyikameer. Het was François uit België, 20 maanden geleden begonnen in Australië en via Azië in Afrika beland. Het reizigerswereldje lijkt klein, want hij kende die andere Belg die ik ontmoet had in Tsumeb in Namibië ook. François raadde me Burundi aan, hij was er net geweest en het overheidsadvies om alleen in noodzakelijke gevallen naar dit land te reizen leek overdreven. Ik vond het een interessant idee, maar het was niet waarschijnlijk dat ik erheen zou gaan. Kigoma haalde ik deze dag, maar de camping aan het meer die ik op het oog had lag te ver weg en dus nam ik een kamer nabij het centrum. Op een geïmproviseerd terrasje at ik patat en een omelet, tot mijn genoegen deze keer gescheiden van elkaar. Zout zit hier niet in zoutvaatjes, je krijgt een bergje zout op je bord. Het ziet er uitgezet en vochtig uit en er zit ook veel minder smaak aan dan het zout dat ik ken.
Ik had twee eenvoudige opdrachten de volgende dag. Ik ging kijken of de supermarkten die op mijn elektronische kaarten stonden iets van mijn gading hadden, en daarna ging ik alsnog naar de camping rijden. Met de eerste opdracht was ik snel klaar, de supermarkten waren een grapje. Dat vermoedde ik al. Ik liet de givememoneykinderen achter me en reed naar het meer. Ik had uitgekeken naar 'Jakobsen's Beach', nadat mijn eerdere verblijf aan het Tanganyikameer in Mpulungu in Zambia niet helemaal was wat ik hoopte. Ik werd verwelkomd op de camping, en de eerste tekenen waren goed. Ik kon er kamperen, ik kon er douchen, ik kon er mijn was doen of ik kon het uitbesteden, er was wifi. Maar toen vroeg ik waar het restaurant was. En dat was er niet. En ook geen bar. Dit moest ik even laten bezinken. Ik ging het terrein bekijken. Het was soberheid troef. Twee tentjes, de bewoners waren afwezig. De camping eindigde bij een piepklein strandje. Ik ging zitten aan het water. Dacht na. Wat moest ik? Weer zo'n net-niet-plek. Hoe konden ze geen eten hebben, zeven kilometer van het centrum vandaan? Als ik nu zelf eten had in mijn tassen, maarja, dit was Tanzania. Teleurgesteld reed ik terug naar het centrum. Onderweg zag ik een restaurant met 'Fast food', met foto's van pizza's en hamburgers en steaks. Voor de zekerheid informeerde ik even. 'We hebben rijst', zei de jongen. 'Verder nog iets?', vroeg ik. 'Kip', zei hij. Stiekem wist ik dit al. Ik nam een kamer in het centrum en ging eten. Vóór deze reis leek het me bepaald geen straf om vaak patat te eten, maar de patat hier is zelden krokant, het zijn handgesneden slappe aardappelstelen. De ketchup is een soort roze water en over het zout hebben we het al gehad. Maar in de ochtend daarop was er een verrassing. Het ontbijt in mijn hotel was inbegrepen en ik kreeg chapati's voorgeschoteld. En wij kennen dat als pannenkoeken. Ik zat nu in een gebied waar chapati's geserveerd werden en dat vergrootte mijn mogelijkheden. Ik liet Kigoma achter me, dat grote dorp met gebouwen uit koloniale tijden, waaronder het imposante stationsgebouw. Onder andere omstandigheden had mijn bezoek misschien een succes kunnen zijn, maar nu zat het er niet in. Enthousiast nam ik ook in het dorp Rusese waar ik rond het middaguur was chapati's. Het is niet de bedoeling dat je daar plezier aan beleeft maar daar had ik geen boodschap aan; ik pakte de bak suiker uit mijn tas en bestrooide ze rijkelijk. In de middag verdween het asfalt. Er werd een nieuwe weg aangelegd en met het overige verkeer moest ik het doen met een hobbelig, zanderig pad erlangs. De wereld om me heen werd mooier, weelderiger met veel palmen. In het donker haalde ik de plaats die op mijn kaart Murubona heette en in het echt Kasulu. Ik liet mijn spullen achter in een guesthouse en liep door de onverlichte hoofdstraat naar een eethuis, waar ik een droog pakket bestaande uit omelet en aardappelstelen overgoten met roze water wegwerkte. Ik raakte in gesprek met Joseph en vroeg hem na de maaltijd of er soms ergens voetbal werd uitgezonden, want Portugal-Nederland stond deze avond op het programma, de finale van de Nations League. En niet veel later zaten we in een sportbar met een fles bier voor ons naar een groot scherm te kijken. Het resultaat waarop ik hoopte zat er niet in, Portugal won, maar voor enkele uren zat er weer wat sfeer in mijn onderneming.
De volgende ochtend stond ik voor een lastige taak. Ik had voor de tweede achtereenvolgende dag permanent door rokerige lucht gereden, over stoffige wegen. En ik wilde geen herhaling van vorig jaar. Ik kon nu doorgaan, door Rwanda en Uganda. Maar dan stond ik straks waarschijnlijk rochelend en met piepende ademhaling ergens bij de Zuid-Soedanese grens. Rij dan nog maar eens terug, helemaal naar de rookvrije Kalahariwoestijn. Dat is een best eind. Voor mijn gezondheid kon ik beter niet verder noordwaarts gaan. En ook om andere redenen kon ik beter de koers verleggen. Rwanda en Uganda zijn extreem drukke landen en er wordt op veel grotere schaal gebedeld. Eigenlijk vond ik dat op die punten de limiet al bereikt was. Ook wilde ik mijn reis in balans houden. Mijn interesse gaat vooral uit naar de Kalahariwoestijn en omgeving. Ik heb mijn reis uitgebreid met andere regio's, maar als die regio's me aanzienlijk minder goed bevallen wil ik niet dat ze voor meer dan 50% deel uitmaken van mijn reis. En dus keerde ik om, om gezondheidsredenen, maar het kwam me dus ook om andere redenen goed uit. Door Rwanda, Uganda en Kenia ging een streep en ik richtte het vizier op het oosten. Op naar hoofdstad Dodoma, en mogelijk door naar Dar Es Salaam aan de kust.
Met enige spijt keek ik naar het zandpad dat verdween in het palmenwoud, draaide me om en reed terug langs die weg in aanleg tot ik bij een kruising aankwam. Van de driehoek Uvinza (oost) - Kigoma (west) - Kasulu (noord) ging ik nu van Kasulu naar Uvinza terug. In Uvinza nam ik een iets betere lodge dan de vorige keer en dat bleek een goed idee te zijn, want mijn verblijf ging wat langer duren dan gepland. Verdachte één van de ellende die ging volgen was de verse (?) melk die ik in de middag gedronken had. Die was zuur geweest, maar ik had geoordeeld dat de paardenmelk in Kirgizië ook zuur was en ik had de hele halve liter opgedronken. Achteraf hoorde ik dat de melk hier inderdaad zuur hoort te zijn. Hoe dan ook werd ik moe na aankomst, ging even liggen en werd een uur later niet fris wakker. Ik at wat fruit maar dat vond mijn maag niet goed. Ik braakte een klein golfje uit, de rest koos een andere uitgang. Daarna sliep ik alleen nog, in sessies van tien minuten, tot de volgende ochtend. Ik zocht de symptomen van slaapziekte op, ik was tenslotte eerder ruim honderd keer gebeten door tseetseevliegen. Ik scoorde niet één keer goed, ik had zelfs geen koorts. Wel waren dit exact de symptomen die ik kende van eerdere uitputtingen: diarree, gebrek aan energie en zwavelachtige oprispingen. Alleen sloeg dat nergens op, want ik had pas een ruime pauze gehad in Mpanda en een weinig inspannende dag in Kigoma. Wel was ik voor het eerst in lange tijd weer gewicht kwijtgeraakt, misschien was dat een factor die meespeelde. Het kostte me moeite om geschikt voedsel te vinden om aan te sterken. Zo keek ik rond in de 'winkel' met het grootste assortiment en stelde verbijsterd vast dat alle pakweg 70 producten koekjes waren. Ik had drie volle dagen nodig om te herstellen, en zonder medicijnen om enkele contraproductieve processen stil te leggen had het mogelijk nog langer geduurd. Deze manier van ziek zijn heeft zijn voordelen. Omdat het voornamelijk een lichamelijke kwestie is en ik wel fris genoeg in mijn hoofd was kon ik me vermaken met lezen. Maar het ging wel ten koste van de reisspirit. De gedachte die soms opborrelde zou nog vaker omhoog komen: 'Van mij mag het afgelopen zijn. Ik zou dit fietsbestaan zo in willen ruilen'. De rokende lappen gras, de Auto-Tune bagger, de religieuze geluidsoverlast, de drukte, het gebedel; ik was er klaar mee. Die opborrelende gedachte werd mede ingegeven doordat ik me realiseerde dat mijn fietsplan voor volgend jaar naar alle waarschijnlijkheid de prullenbak in kan. Dat komt zo: het masker dat ik gebruik ter bescherming tegen rook had kuren, ik begon de rokerige lucht dwars door het filter heen te ruiken. Ik las de gebruiksaanwijzing en daaruit maakte ik op dat het filter uitgeput was. Nu al, na die enkele malen dat ik 'm gebruikt heb. Bovendien las ik dat het filter niet meer gebruikt mag worden als het gebruikt is om schimmels te weren. En dat was al het geval toen ik 'm voor het eerst gebruikte. Ik heb nog een tweede filter, maar als dat net zo snel uitgeput is is mijn bescherming over en lever ik over enkele weken weer een kansloze strijd. Daarmee biedt dit masker feitelijk geen oplossing en kan ik mijn tocht voor volgend jaar, dat door een nog rokeriger gebied gaat, eigenlijk wel schrappen.
Maar goed, ik weet dat dit een fase is, en dat alles weer anders kan zijn als de omstandigheden verbeteren en dat de reisspirit weer helemaal terug kan keren.
Er volgde een tocht van vier dagen naar Tabora. Asfalt en wasbordpiste wisselden elkaar af, en opnieuw reed ik langs wegen in aanbouw. Een vaak terugkerende gebeurtenis was de zoektocht naar een 'restaurant', het schuurtje waar rijst, patat, chapati's of ugali werd geserveerd. In een Tanzaniaans dorp vind je de zesde kapper altijd eerder dan het eerste restaurant. Maar je moet 'm vinden om toch iets van een voedzame maaltijd te krijgen, je kunt hooguit wat bananen proberen te vinden als alternatief.
Tabora is een stad, maar wel één zonder straatverlichting. Gelukkig zijn er tankstations en restaurants die licht verspreiden. Eén van die restaurants was een Indisch restaurant waar ik hetzelfde kon eten als ik normaal gesproken zou doen, patat met wat vlees, maar nu van betere kwaliteit en in een grotere portie. Na Tabora verlegde ik opnieuw mijn koers, simpelweg omdat er onverminderd de fik wordt gestoken in dode vegetatie, in bermen, bossen, of waar het zich maar bevindt. Ik moest er niet aan denken in een ziekenhuis in Tanzania te belanden met een haperende long ('Meneer, we kunnen twee dingen doen. Eén: niets. En twee: we hebben nog koekjes, die zouden we u kunnen geven'). Ik nam geen risico meer. Terug. Naar het zuiden. Weg uit Tanzania.
In Sikonge was het ontbijt bij de accommodatie inbegrepen. In de eetzaal stond een pan op een aparte tafel, en een vrouw zette er nog een plastic bak met een deksel erop bij. Chapati's en een bak water? Nee, ik werd verrast, er kwam iets nieuws op het menu. In de pan zat spagetti, in de bak zoete en gewone aardappels. Dat was een welkom ontbijt. Niet zozeer echt smakelijk want het was nogal een droge combinatie, maar dit was natuurlijk een prima koolhydraatrijk fietsontbijt. En dat had ik nodig want terwijl op de vorige dagen asfalt nog afgewisseld werd met wasbordpiste, lag het asfalt nu voor lange tijd achter me; het werd dus zwoegen. De bewoning nam af en het werd een aangename tocht door bos en savanne. Verdacht aangenaam. Daar zat plots een tseetseevlieg op mijn hand. Ik nam me voor om te keren als het er meer werden, denkend aan die ervaring van enkele weken geleden. Maar ik had moeten weten hoe dat gaat. Je blijft denken: 'Als het erger wordt keer ik om'. Totdat omkeren niet zinvol meer is, omdat dat te ver is, en omdat je die wolk vliegen om je heen toch niet meer kwijtraakt. Ik pakte me weer helemaal in, deze keer met een extra paar sokken. Ik zag een enkele lokale fietser, soms een wandelaar, en die leken geen problemen te hebben met de vliegen. Ik hoopte op bewoning maar die bleef uit. In plaats daarvan zag ik giraffen langs de weg, en apen. Ik waagde een snelle blik op de kaart en zag dat het volgende dorp op 54 km lag. Dat haalde ik nooit meer in het laatste uur licht en dat betekende toch echt dat ik moest gaan wildkamperen, dat ik mijn tent op moest gaan zetten in die wolk tseetseevliegen, zonder nog voordeel te hebben van wrijvingswind. Ik heb dat uur niet uitgezeten want ik werd te vaak in mijn handen gebeten. Ik liep snel het land in en het lukte om redelijk ongeschonden de tent op te zetten. Ik vreesde dat met mij veel vliegen de tent in zouden komen en dat ik die beesten moeilijk kapot zou krijgen, maar het waren er maar een stuk of acht en door ze eerst met mijn hoed tegen het tentdoek te drukken vielen ze op de grond, waarna ik ze kon pletten. Ik zat binnen, ik was veilig. Tot de ochtend, dan moest ik er weer uit en de tent opvouwen, en nog 44 km afleggen naar het eerstvolgende dorp. Maar dat was een zorg voor later. Tot in de late avond hoorde ik vliegen zoemen. Misschien blijven ze 24 uur per dag actief, misschien waren ze alleen nog actief omdat ze gevangen zaten tussen binnen- en buitentent. Ik had gehoopt op een rookvrije nacht nu ik in een onbewoond gebied lag maar dat was naïef. Net als dat andere natuurpark met tseetseevliegen was ook dit park over de volle lengte van zo'n 70 km zwartgeblakerd; hier en daar brandden nog stukken bos, en de deeltjes daalden nu neer op mijn tent.
Ik herinnerde me dat ik nog wanten onder in de tas had. En zo ging ik in de ochtend de buitenwereld te lijf in regenpak, met drie paar sokken, wanten, een hoed, een buff en een vliegennet. De eerste tien kilometer waren nog te doen, daarna verslechterde de weg en kwam er een stijging. Ik was bijna volledig beschermd, alleen zaten mijn buff en vliegennet om mijn kaak gespannen en alleen daar werd ik nog geregeld gebeten. Ik had geluk, 8 km voor het dorp lag er onverwacht een geïmproviseerd dorp, een soort tentenkamp, met volop voorzieningen. Weer vroeg ik me af waarom deze mensen niet gebeten werden, maar dat werd snel duidelijk. Dit was geen tseetseegebied meer. Maar als je eenmaal een horde fans verzameld hebt kom je er moeilijk vanaf. Ik mepte een kwartier om me heen en was bevrijd. Ik vulde het ergste vochttekort ter plekke aan want ik stond voor een kraam met flesjes limonade. Daarna nam ik plaats in een tent waar chapati's geserveerd werden en kokend hete thee, en daar had ik een uur eerder nog naar verlangd. Mijn ochtendtraject was met 8 km ingekort, maar mijn middagtraject was nu langer geworden. Ik moest nu nog 50 km afleggen naar Rungwa, de eerste plaats met accommodatie. Dat was dan wel zonder (bijtende) vliegen, maar de 'weg' verslechterde nog verder. Ik kreeg te maken met grote keien, met zand en met grind. En met een lekke band. Het leek of ik Rungwa nooit ging halen. Met mijn energie was het slecht gesteld en ik dacht na over een vrije dag om bij te komen van deze afschuwelijke zandbak, maar toen ik Rungwa naderde wist ik dat ik gewoon weer aan het werk moest de volgende dag. Ten eerste was de afslag naar Rungwa een bushpaadje. Ten tweede zag ik geen elektriciteitsmasten en voelde ik al aankomen dat stromend water ook niet in het pakket zou zitten. Het is niet leuk om na een dag hard werken te ervaren dat de beloning uitblijft. In het krappe hok dat ik vond zou gelukkig van 8 tot 11 elektriciteit zijn, dus kon ik in ieder geval nog een paar mokken thee zetten. In het avondeten dat daaraan vooraf ging zat deze keer niet alleen de patat in de omelet, maar ook het vlees. De behulpzame man die me had geassisteerd bij het vinden van voedsel en een kamer vertelde me dat me nog 231 km zandbak en 75 km asfalt wachtten voor ik in de stad Mbeya was. Ik wist niet of ik dat wilde weten.
In de ochtend zag ik de markt op gang komen. Een vrouw haalde een gevederde kip uit een pan stomend water. Dat was niet wat ik zocht. Ik zag een man grote poffertjes eten, poffers dus eigenlijk, en dat leek me een beter plan. Ik bestelde een portie. De poffers waren vet en heet, dit was goed voer. Ik scoorde een twelvepack Jambo cola à 300 ml en reed weer over het bushpad naar de zandbak. Na een uur werd ik ingehaald door de Brit Tristan, die van Cairo naar Kaapstad reed. Hij vertelde over de landen die achter hem lagen. Uganda was extreem druk geweest, het was een land waar je buiten nooit privacy hebt. Het was het land met de grootste wegpiraten, die zonder terughoudendheid inhaalden in schuine bermen van 45°, en er lag er dan ook geregeld één op de rug. Uganda was wel een erg mooi land. Kenia was zijn favoriet geweest en dat verbaasde me enigszins omdat andere fietsers nogal lauw waren over dit land. Tristan keek er van op dat ik gewildkampeerd had in het tseetseegebied, er schenen veel hyena's en leeuwen voor te komen. Hij reed weer verder; hij was veel sneller dan ik met zijn fatbike en minimale bagage. Maar hij hield langere pauzes dan ik en dus kwam ik hem weer tegen in een restaurant. Ik wees hem op een speciale poster tussen de vele voetbalposters, een poster die ik eerder gezien had met 'The world's worst dictators'. Hitler en Khadaffi herkende ik van afstand, maar hij herkende een heel ander gezicht. 'Tell me it isn't true', zei hij en lachend liep hij naar de poster, 'it's Margaret Thatcher!'. Het milieu waaruit hij kwam was uitgesproken anti-Thatcher en dit was een uiterst welkome grap.
Langzaam liep het aantal tseetseevliegen weer op maar ernstig kon het niet meer worden want de dorpen lagen steeds maar enkele tientallen kilometers uiteen. Ik was veel fitter dan verwacht maar een deel kwam op het conto van de flesjes cola die met regelmaat naar binnen gingen. Ik maakte in ieder geval goede vorderingen. In een sms die ik onderweg kreeg vroeg mijn vader of de rook de reden was geweest dat ik omgekeerd was, en terwijl ik het las hoorde ik het bos knapperen. In Mafyeko was het enige guesthouse vol. Mijn redder was Mohamed, hij woonde met zijn oma in een soort minivesting aan de rand van het dorp en ik mocht wel bij hem in zijn kamer slapen. Ik zei dat het voldoende was als ik mijn tent op kon zetten. 'Dan kunnen we samen in jouw tent slapen', zei hij. Weer moest ik de situatie wat bijsturen. Terwijl hij in een winterjas toekeek hoe ik de tent opzette en vroeg of dat niet te koud ging worden, verlangde ik ernaar mijn regen-/insectenbroek uit te trekken om wat af te koelen. Voor het eerst sliep ik in Tanzania bij mensen, wat ik bijna dagelijks deed in Zambia.
Oma warmde in de ochtend haar handen bij een vuur. Het moet zo'n 23°C zijn geweest. In het dorp at ik chapati's met Mohamed en ging weer op pad. Tijdens het eten van een bord rijst met vlees rond het middaguur kwam er een meisje op me af met een paar vragen. Waar kwam ik vandaan en vooral: was ik nog ongehuwd? Ik beantwoordde haar vragen en ze wenste me smakelijk eten. Vijf minuten later was ze terug. Waarschijnlijk had ze wat denkwerk verricht. Ze had een nieuwe vraag. Of ik met haar wilde trouwen. Toen ik zei dat ik graag mijn vrijheid behield was ze niet overtuigd. 'Ben ik niet mooi?, vroeg ze. 'Jawel', zei ik maar toen ik haar gezicht zag betrekken herinnerde ik me dat je hier, net als in Zuidoost-Azië, uit moet kijken met het bevestigen van ontkenningen, en ik voegde eraan toe: 'Je bent mooi'. Kinderen speelden in mijn buurt en langzaam werd een lied aangeheven. Ik ving het woord 'mzungu' op, het woord waarmee je hier door iedereen wordt aangeduid. Het wordt onderweg vaak naar je geroepen en als men onderling praat weet je feilloos wanneer het over jou gaat. Dit was denk ik het grote mzungu-lied. Toen ik weer fietste stopte er een tegemoetkomende vrachtwagen. De chauffeur waarschuwde me voor 'simba'. Zat er een leeuw op de weg? Nee, en zolang ik niet in het donker reed hoefde ik niet te vrezen, zei hij. Geen leeuw, maar ik zag wel weer apen en er sprintte een groot stuk reptiel de weg over. In de avond in Lupa vroeg ik me af wat ik ging eten. Mijn rijst met vlees had ik vandaag al op. In theorie eet ik alles maar in de praktijk zo goed als nooit kip of vis. Dus werd het patat met ei, patat met ei of patat met ei. Dacht ik. En toch had ik het fout. Ik zag een fruitkraam met een ongebruikelijke variatie aan fruit en ik formeerde een fruitmand voor op de kamer.
Ik moest een keuze gaan maken. Straks hield Tanzania op. Ging ik Zambia weer in, werd het Mozambique of Malawi? Het probleem met Zambia was dat ik vroeg of laat weer op dezelfde route uit zou komen. Bovendien kon Zambia wel eens tegen gaan vallen, ik ben minder nieuwsgierig en tolerant dan enkele maanden terug. Liever laat ik de herinnering intact. Als ik naar Mozambique wilde moest ik nog een week langer door Tanzania rijden dan bij de andere opties en ik kreeg het idee dat dat deel van Tanzania én de noordelijke regio van Mozambique nou net de minst ontwikkelde gebieden van die betreffende landen waren, en dat terwijl ik even klaar was met slechte wegen en slecht eten. En Malawi? Ik keek eens in mijn reisschema van 1997. Ik had al 18 plaatsen in dit land bezocht, sommige dubbel. Het was de bedoeling dat ik nieuwe landen ging bezoeken, en niet dat ik oude herinneringen ging herkauwen. Maar die herinneringen kwamen wel omhoog toen ik die plaatsen zag. Malawi begon weer te leven. Die voettocht over die berg, op weg naar dat koloniale guesthouse in Livingstonia. Het chalet aan Lake Malawi en die bar die erbij hoorde in Nkhata Bay. Winkelcentra in Lilongwe, eten bij de Chinees. Wat was ik toen blij dat ik weer naar supermarkten kon, dat kon ik me nu levendig voorstellen. Ineens klonk Malawi als het paradijs waarnaar ik zocht. In de avond, in het gehucht Matundasi, werkte ik het idee om naar Malawi terug te keren verder uit. En het idee verdween niet meer uit mijn hoofd.
Na ruim 400 km stofhappen was ik terug op asfalt. Na 100 meter mocht ik er weer af want in dit deel van de wereld is men dol op drempels. Ze zijn bijna volledig nutteloos. Ze zeggen 'Prrr' als je er overheen rijdt, dat is het wel zo'n beetje. Niemand gaat er ook maar een fractie langzamer door rijden, behalve fietsers. Als je er als fietser overheen rijdt kun je op zoek gaan naar je bagage en je nieren. De drempels zijn geheel doorgetrokken tot aan de berm of een diepe afwateringsgoot. Ze zijn een ramp. Na de drempels en ook de terugkeer van het glas op de route mocht ik klimmen. Ik moest ruim 1000m omhoog, naar 2500m. De bewoning nam af en het werd een mooie route, langs kleine naaldbossen en velden met dode maisplanten die voor de verandering niet brandden. Dit was fietsen zoals het ooit bedoeld was, want op andere dagen was het nogal een plichtmatige bezigheid geworden. Maar aan het eind van de klim werd de pret bedorven. Ik werd gefotografeerd vanuit een auto. Verderop stond dezelfde auto aan de kant. Twee man waren de weg overgestoken en fotografeerden me volop. Een oudere bebrilde man in pak groette me zakelijk. Dit was verdacht. Later haalde de auto me weer in en opnieuw werd ik vanuit de auto gefotografeerd. Het voelde of ik weer terug was in Marokko met al zijn geheime en minder geheime diensten. Of was dit de afdeling misdaad? Ik dreigde te moeten wildkamperen in deze bergen want Mbeya ging ik niet halen, maar deze ervaring gaf me geen prettig gevoel. En ik hoorde ook weer stemmen in de bossen. Nee, ik moest op zoek naar bewoning. En die vond ik, ik zag een soort grote boerderij, maar mijn blijdschap was over toen de man die ik aansprak zei: 'Dit is een gevangenenkamp. Je kunt hier niet overnachten'. Ik reed door, in de korte schemering, en vond een omheinde radiomast met een woning. Er was licht maar niemand hoorde me. Dat was ook weer niet zo'n probleem want ik zag verderop een sliertje bewoning langs de weg. Ik ging er kijken maar vond bijna alleen maar kinderen. Toen ik eindelijk een man en vrouw zag bleken ze aangeschoten te zijn, aan hen had ik niet zo veel. In het donker vond ik uiteindelijk toch een man bij zijn huis. De grond rond zijn huis was te schuin maar dertig meter verderop was een veldje met een vlak stuk grond en daar kon mijn tent staan. Ik wilde hem opzetten maar de man had een zeis gehaald en maaide eerst het gras voor me. Er waren zowaar geen geïnteresseerde kinderen geweest bij het opzetten, maar wel toen ik in mijn tent zat. En toen werd mijn tent geraakt. Wat was het? Een hand, een voet, een steen? Ik schreeuwde, de kinderen stoven weg en ik inspecteerde buiten de tent maar zag niets. En nu? Want die kinderen konden terugkeren. En dat deden ze, toen ik weer binnen zat. 'Mzungu!', hoorde ik. Ik kwam weer naar buiten en ze stoven weg. Ik stond te ver van de woning van mijn gastheer en daarmee leek ook zijn bescherming weg te vallen, maar toen de kinderen weer terugkeerden en schreeuwden werden ze door hem verjaagd. Ik kon aan mijn avondroutine beginnen. Ik zag dat ik 1701m had geklommen, bijna een eervolle vermelding waard. Ik maakte mijn notities en voelde me daarna niet echt op mijn gemak. Er was muziek op enige afstand, er liepen mensen langs, en die balkende ezel vlak bij mijn tent was ook geen succes.
In de ochtend zag ik de scheuren in mijn tent en de steen die op afstand lag, ter grootte van een kokosnoot. Eén scheur van een cm of 6, en twee van 3 cm. Het viel te plakken met leukoplast. Ik bleek de klim al voltooid te hebben en mocht rollen naar Mbeya, een stad die gedrapeerd is over de heuvels. Ik vond een hotel met warm water en wifi, beiden zeldzaamheden. En dan is het afwachten wat je krijgt want toen ik ingezeept en wel onder de douche stond viel de elektriciteit uit en stond ik in de schemering onder een straal koud water. Er was een spooksupermarkt in Mbeya die alleen voorkwam in beschrijvingen van hotels: Hotel X ligt 2 km verwijderd van supermarkt Y. De supermarkt zelf leek niet te bestaan. Maar spoedig zou ik in Malawi zijn. Ik at in het restaurant en daar kreeg ik geen spijt van. Mijn vlees in paprikasaus werd geserveerd met aardappelpuree, een salade en fruit. Mijn bed was opgemaakt en de deken rook fris. Normaal moest ik zelf mijn bed opmaken maar zag daar altijd van af vanwege de lichaamsgeuren in de dekens, en ik sliep daarom vaak in mijn kleren. Het was tijd voor een blog maar ik kon me een langer verblijf in dit hotel niet veroorloven. Ik verschoof mijn meerdaagse pauze naar Nkhata Bay in Malawi, 500 km verderop. In de ochtend in het restaurant vroeg serveerster Nancy of ik Brue Band op mijn brood wilde. De r en de l worden willekeurig gebruikt in Tanzania. In één van de eerdere lodges waar ik verbleef werd het 'bleakfast' aangeprezen. En het duurde even voor ik begreep dat iemand met Daleslam de stad Dar Es Salaam bedoelde. Ik reed de stad weer door, een aantrekkelijke stad door het reliëf en het groen, maar toen ik het centrum uit was kwam ik terecht in een krankzinnige tuktukhel. En er was meer dat de veiligheid tartte: geen vluchtstrook, opstaande randen, spookfietsers, voetgangers op de weg, passerende brommers met bomen achterop, langer dan de breedte van een weghelft. Maar gaandeweg liet ik de drukte achter me. Ik steeg aanzienlijk en daalde daarna af in een wereld die steeds groener en tropischer werd, vooral door de vele bananenbomen. In Tukuyu vond ik met moeite een kamer, er was veel accommodatie maar twee onderkomens waren te beschimmeld, één was vol, één te duur, één had een rumoerige bar, één bevond zich in een blauwe wolk en één was permanent gesloten. Bij mijn laatste mogelijkheid trof ik een lege 'reption' aan maar gelukkig verscheen er een mevrouw en liet ze me een acceptabele kamer zien. In een eerder afgevallen hotel had ik wel een degelijk restaurant gezien en ik at er even goed als de vorige dag. Ik wilde een cola bij mijn eten en kon kiezen tussen 'hot' en 'cold'. Ik koos voor de laatste maar die was er niet meer. De hete cola was ook nog best te doen. Leuk eigenaardigheidje: toen het eten geserveerd werd pakte de serveerster mijn lepel, veegde die af aan mijn servet en stak 'm in het vleesgerecht. Ik vond dat even komisch als dat ene kind dat overdag niet 'Mzungu' riep zoals de rest maar 'Hey wanker!'. Hij bedoelde vast iets anders dan ik begreep, maar ik vond dit een cool ventje.
Behalve bananenbomen waren er nu ook theeplantages. De wereld om me heen was echt veranderd. Dit waren de laatste kilometers in Tanzania. Vlak voor de grens wilde ik nog een laatste keer eten maar het was me te hectisch bij de grens en ik werd gek van de geldwisselaars. Ik moest wel van mijn Tanzaniaanse shillings af maar deed dat liever bij een bank. Die waren er en ze handelden in allerlei valuta, maar niet in die van de buren; die handel was voor de wisselaars op straat. En zo was ik toch genoodzaakt om buiten shillings om te ruilen in kwacha's. Omdat ik bij de laatste keer pinnen niet verwacht had dat ik Tanzania zo snel zou verlaten had ik net even teveel over. En dan is een wisselkoers die 15% nadeliger uitvalt dan de officiële koers best even slikken.
Malawi vroeg $75 entree en dat is best veel voor zo'n klein landje. In 1997 was het nog gratis, als ik het me goed herinner. Ik hoopte dat er dingen gingen veranderen want het goede gevoel was weg. Ik genoot niet meer, deed gewoon mijn werk en reed steeds naar de volgende plaats op ca. 80 km met een guesthouse of lodge, en ik hoopte dat steeds in redelijke rust af te kunnen leggen. Ik wilde weer mooie routes rijden, ik wilde sfeer, plezier, en ik wilde vooral verlost raken van die verschrikkelijke blauwe wolken om me heen en die spuugirritante 'muziek'. Maar er veranderde heel weinig. Van die twee grootste ergernissen ga ik pas verlost zijn als ik weer alleen ben, in de Kalahariwoestijn. Als ik daar ooit nog kom. Maar een verhoogde sfeer moest mogelijk zijn, daar aan Lake Malawi. Eerst kreeg ik te maken met een extra uitdaging: de kinderen waren nogal druk. Bijna zonder uitzondering bedelden ze om geld, in allerlei gradaties. Sommigen krijsten erom, anderen krijsten er hysterisch om. Als ik ergens stopte kwamen er uit onverwachte hoeken kinderen aangerend en reed ik snel verder. Nooit maakte ik zo'n nare entree in een land, al was het vervuilde Albanië ook even schrikken. In Karonga vond ik een acceptabele buurtsuper, en die was welkom na een maand Tanzania. Het centrum van Karonga was onplezierig druk en ik reed naar het meer, hopend op een sfeervolle omgeving. Maar de accommodatie langs het water was veelal vervallen. Ik denk dat het in koloniale tijden is neergezet en dat het nu door locals geëxploiteerd wordt tot het instort; aan onderhoud lijkt niet gedaan te worden. In een lodge die nog in gebruik was kreeg ik een ruime kamer, met meubels uit andere tijden. Ik liep door de verwaarloosde tuin naar het strand en het meer, ik was na 22 jaar terug bij Lake Malawi. Hier was nog niet de sfeer die ik zocht maar het was een begin. De volgende dag leek het er meer op. In Chilumba verliet ik de asfaltweg en reed en liep over zand naar het water, waar ik een eenvoudig kampeerterrein vond met restaurant/bar. Ik nam een maaltijd en keek voetbal. Ik had gevraagd hoe laat de bar sloot en het antwoord was: 'Als de laatste klant weg is'. Dat klonk goed. In de tent werkte ik mijn aantekeningen bij en keerde na een uur terug. De bar was dicht. Ik was de laatste klant geweest die vertrok. Gelukkig was er een nachtwaker die me van bier kon voorzien. Veel meer had ik ook niet nodig. Muziek had ik zelf en verder had ik aan een terrastafel en het uitzicht op het meer voldoende.
Ik knapte op van deze avond en toen ik weer fietste vertoonden de kinderen normaler gedrag dan op mijn eerste dagen in Malawi, en dat was goed voor mijn gemoedstoestand. Het werd een korte dag want ik had een gedwongen stop in Chiweta. Google Maps toont een doorlopende route langs het meer, de M11 van Chiweta naar Nkhata Bay, maar die weg bestaat niet, het is een gravelpad dat vrij snel doodloopt. Ik moest het binnenland in, de bergen in, en het zou een volle dag rijden zijn naar Rumphi, de eerstvolgende stad met accommodatie. Dat bewaarde ik dus tot de volgende dag. Het hok dat ik vond met een dak van golfplaat was sober, maar goed genoeg om de rest van de dag in door te brengen. De volgende dag mocht ik direct 600m omhoog. Slechts eenmaal had ik een mooi uitzicht op het meer, verder was het zicht beperkt tot bebossing langs de weg. Ik zag diverse gestrande vrachtwagens en behoorlijk veel apen. Na het bereiken van de top en een korte afdaling volgde een lange, licht stijgende weg door de heuvels. Rumphi bleek niet zo'n interessante stad te zijn. Het had een rommelig en druk centrum, maar daarbuiten vond ik wel een aantal interessante koloniale gebouwen. De dag erop reed ik in één ruk de 68 km naar de stad Mzuzu. De eerste echte supermarkt sinds 36 dagen trok me aan als een magneet, eindelijk kon ik de tassen weer vullen. Ik probeerde een backpackershostel met camping maar die was wat doods en ik had behoefte aan een levendige sfeer, en dus nam ik de gok om naar een kamp te rijden dat 3,5 km buiten de stad lag. Ik moest er voor zwoegen, de hellingen waren steil, maar ik hoefde geen spijt te hebben. Macondo Camp was een erg mooi kamp, met veel oog voor sfeer en detail, goed onderhouden, met een kleine maar sfeervolle bar vol kunst en snuisterijen én degelijke muziek. Van de Italiaanse eigenaar mocht ik gratis kamperen en daarmee werd er wat budget gecreëerd om te eten in het uitstekende restaurant. Ik bleef er een extra dag en ontmoette een Argentijnse en een Mexicaanse fietser. Ik was voor hun al een bekende in de whatsappgroep voor Afrikafietsers zonder dat ik daar zelf in zit. Ik hoorde dat de populairste hostels in Nkhata Bay geen wifi hebben en ook dat ik hier in Mzuzu vast moest pinnen, want met Maestro begin je niets daar. Ik heb me stevig vergist in de aanwezigheid van wifi in Centraal-Afrika, het is echt een zeldzaamheid.
Via berg en bos reed ik de laatste 46 km terug naar het meer, naar Nkhata Bay. Ik was nieuwsgierig wat ervan geworden was. Destijds nam ik een kamer in Nkhata Bay maar kreeg daarna te horen dat er aan het meer een goed hostel zat. Ik volgde het pad naar het strand en kwam in een erg gezellige scene terecht, met chalets op het strand en een levendige bar met goede muziek. Ik ben alleen de volgende dag nog even teruggekeerd naar het centrum om mijn rugzak op te halen, verder bleef ik vijf dagen daar op dat strand, in de bar en in mijn chalet op palen half boven het water. Nu, 22 jaar later, was de weg naar het meer geasfalteerd. Nkhata Bay was uitgedijd en de stranden waren in gebruik genomen door Malawiërs. Het was rommelig en druk, dit was hetzelfde Malawi als de vorige dagen terwijl ik hoopte er even aan te ontsnappen. Maar aan de randen van de baaien, tegen de heuvels, waren nog steeds populaire backpackerhostels, met chalets en bars. In één ervan kon ik een chalet vinden dat in mijn budget paste. De bar was rustig en er was slechte muziek, maar met het naderen van het weekend verschenen er meer en meer gezichten, begon de bar te leven en zo werd de situatie zoals die toen was heel aardig benaderd.
Ik denk dat ik even een vakantie inlas in mijn reis, dit kon wel eens erg leuk worden. Wat? Wat heb ik gezegd? Dat het op mocht houden? Dat ik dit reizend bestaan zo in zou willen ruilen? Nooit! Dat zijn leugens! Ga je mond spoelen!
-
05 Juli 2019 - 12:52
Corrie Beute:
Zo was weer een heel verhaal kerelneem i.d. maar ff kleine vakantie tussen Door .en geniet daarna weer van je fiets bestaan. En zo niet .....stoppen kan altijd .groetjes ons -
08 Mei 2024 - 23:14
Hilgien:
Mooi verhaal, leuk geschreven en veel herkenning! Was op zoek naar verhalen over Malawi en belandde in jouw blog. Zelf Delft- Bangkok via Japan gefietst in de 2 jaar tot corona. Zit nu weer helemaal in dit gedachten terug;)
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley