Likken aan Moeder Aarde
Door: Richard van Dijke
Blijf op de hoogte en volg Richard
05 Juli 2015 | Chili, Iquique
Het was november 1996 en ik praatte met twee andere Nederlandse backpackers. We zaten aan een tafel in een hostel in Hurghada, Egypte, en ondanks dat mijn reis net begonnen was ging het gesprek over volgende reizen, op andere continenten. Ik zei dat ik nieuwsgierig was naar Zuid-Amerika, maar niet naar de geijkte trekpleisters. Nee, ik wilde bijvoorbeeld graag naar Suriname, dat junglestaatje aan de overkant van de oceaan, waar mensen Nederlands spraken. Ik zag al een plein voor me in Paramaribo met een vrolijke steelband, en de bandleden zongen: 'Kleine wasjes, grote wasjes, stop ze in je wasmasjien'. Daar wilde ik heen, en ook naar de Guyana's aan weerszijden van Suriname. Dat waren landen waar geen hond heen ging en die hadden bij mij een streepje voor. Mijn medereizigers waren het helemaal met me eens, die hoek zouden ze ook graag eens verkennen.
Het duurde verrekte lang voordat ik uiteindelijk naar Zuid-Amerika ging. En nu ik er ben is Suriname een land dat in iedere variant van mijn reisplan voor móet komen. Ik moet daar absoluut heen. En die voorwaarde was nu van belang want er moest een plan komen, want de sliert die Chili heet begon op te raken.
Ik had een aangename kamer in La Serena. Ik was met name verguld met het snelle internet, dat kon ik gebruiken voor drie belangrijke zaken. Ten eerste had ik te maken met een fenomeen dat kan optreden als je lange tijd van huis bent: een sterkere hechting aan dingen die ooit vertrouwd waren. Eén van die dingen is clubliefde. Sinds mijn tocht door Australië volg ik Feyenoord weer na een sinds jaren verwaterde interesse, zo goed en zo kwaad als het onderweg gaat, en tegenwoordig vreet ik ieder gerucht, iedere reactie op ieder gerucht en iedere reactie op iedere reactie op ieder gerucht dat over Feyenoord verschijnt. Uren zit ik te lezen om alles wat ik gemist heb in te halen. Een wonderlijk proces, die herleefde interesse in den verre. Ten tweede dook ik het internet op om het bloed te laten kruipen waar het niet gaan kon. Ik kon dan wel gaan reizen, maar ik bleef een muziekjunk. En dus spitte ik aan alle kanten sites door op zoek naar nieuwe muziek, en downloadde ik een forse nieuwe voorraad om ter plekke en onderweg te kunnen beluisteren. En ten derde: het reisplan. Er waren wat mij betreft drie opties:
A. Het plan dat ik globaal in mijn hoofd had toen ik in februari in Ushuaia landde. Vanaf Chili betekende dat: Peru, Ecuador, Colombia, Venezuela (, een stukje Brazilië), Guyana, Suriname, Frans Guyana, het Amazonegebied in Brazilië en tot slot Bolivia.
B. Als A maar dan omgekeerd.
C. Als B maar dan na Colombia naar Midden-Amerika en de V.S.. Peru en Ecuador zouden daarmee vervallen. Voor deze optie zou ik een half jaar extra tijd nodig hebben.
Het liefst had ik nu B gedaan, maar nader onderzoek leerde mij dat een doorsteek door de Amazone ruim duizend kilometer ongeplaveide weg betekende. En daar had ik simpelweg geen trek in met de ervaringen van worstelingen door grind en zand in het achterhoofd. En daarmee was feitelijk mijn lot bezegeld want ik kon nu nog maar één kant op. Alleen optie A was nog reëel, met een paar kleine wijzigingen: Bolivia werd nu een zijstap tussen Chili en Peru, en Frans-Guyana het eindpunt (al is doorreizen naar een stad in Brazilië verstandig voor wat betreft vliegprijzen). Mijn vrijblijvende reis was nu plots gegoten in een tijdschema, maar op zich lijkt dit plan goed haalbaar in het jaar dat ik voor Zuid-Amerika uitgetrokken heb.
Ik verliet La Serena na een pauze van vijf dagen. Vreemd genoeg verdwenen de cactussen langzaam uit beeld. Ze hadden de woestijn ingeleid maar maakten er uiteindelijk geen deel van uit. Toch moest ik nog een paar dagen wachten totdat de wereld om me heen echt op een woestijn ging lijken want de kort op elkaar staande planten en struikjes die ik zag gaven de illusie van groene weides. Het kwam vreemd op me over dat dit gebied, met zijn aangename temperatuur van pakweg 24 graden, compleet onbewoond was. Misschien waren er niet genoeg Chilenen om het te bevolken. Of ze hielden niet van rupsen, want daar kreeg ik mee te maken. Suicidale rupsen. En masse kropen ze vanuit de berm de vluchtstrook en de rijbanen op. Geen idee wat ze tot deze volksverplaatsing bracht. Als er een vrachtwagen passeerde waaide er een vlaag rupsen terug de vluchtstrook op. Na een dag verdwenen ze weer uit beeld.
Noodgedwongen stopte ik met de gewoonte om snelwegen te mijden, op sommige delen van het traject dat voor me lag waren er simpelweg geen alternatieven, en ik had gelezen dat dan ook niemand bezwaar maakt als je als fietser over de vluchtstrook rijdt. Het lag in mijn bedoeling om in één ruk naar het uiterste noorden van Chili te rijden, naar de stad Arica. Chili is leuk maar het moet wel een keer ophouden. 4300 km, zijn ze gek geworden? Maar starend op mijn kaart in mijn tent zag ik dat het ook nog eens verstandiger was om niet verder te gaan dan de stad Iquique, routetechnisch kwam het beter uit om vanuit die stad naar Bolivia te reizen. En dus werd surfstad Iquique mijn nieuwe richtpunt.
Ik was voorbereid op kou in de nachten en ochtenden, maar die bleef uit. Nooit werd het kouder dan zeven graden en tegen de tijd dat ik 's morgens op de fiets zat was het vaak al ver boven de tien graden. Al die aangeschafte warme kleding zat nu dus vooral in de weg. Dat merkte ik in de stad Copiapó, waar ik met de grootste moeite voedsel voor een kleine week in mijn tassen propte. Nu ging het echt beginnen, nu ging ik een echte woestijn zien. Hoopte ik. En het begon er inderdaad op te lijken. Ik koos voor een route door het binnenland en liet de hoofdroute even voor wat het was. Ik liet de industrie in de buitenwijken van Copiapó achter me en zag ook het groen verdwijnen. Nog een enkel plantje hield hier stand maar kale gebergtes, zand of gebarsten aarde begonnen het beeld te bepalen. Het vermaledijde prikkeldraad verdween en ik kon eindelijk echt vrij kamperen. Honderd meter het grote niets in en je tent opzetten. Dit was het echte werk. Geleidelijk aan werd het steeds droger. Maar dit was alleszins een aangename woestijn. Nooit werd het te heet en plaatsen waar water en voedsel verkrijgbaar waren lagen zelden verder dan 100 km uit elkaar. Dit leek in geen velden of wegen op wat ik had moeten doorstaan in Centraal-Azië en Australië. Dit was een woestijn voor beginners. Wellicht scheelde het dat hier juist de winter begonnen was en is het 's zomers een grotere uitdaging dan nu. Er waren nog wat laatste dieren: één kudde lama's en verder roofvogels met strakke, glimmende, rode beulskappen die als hangjongeren bij vuilnisbakken langs de weg rondhingen. Eén ding betreurde ik en dat was dat ik noordwaarts reed. 's Winters noordwaarts reizen op het zuidelijk halfrond betekent dat 's je morgens de zon rechts voor je hebt, 's middags de zon boven voor je en tegen de avond links voor je. Die overdaad aan licht heeft geen gunstige uitwerking op het uitzicht, vaak moest ik omkijken om van het zicht te genieten en ook bijna altijd achter me fotograferen; de wereld achter me was steeds veel mooier.
Ik bereikte Diego de Almagro, een verrassend interessant dorpje. Een industriestadje in de woestijn zo stoffig als het maar zijn kon. Zand over de wegen en kruisingen, huizen geteisterd door droogte, zand en zon en daarom vaak aangetast of ingestort en in de kleur van de natuurlijke omgeving. Nieuwere huizen hadden vaak felle kleuren. De woestijnervaring werd steeds intenser. Maar soms wordt je verrast door iets dat je dacht achter je gelaten te hebben. Want die nacht was er weer nevel, en tot mijn verbazing weekte dat de zo zorgvuldig aangebrachte nadenvulling op mijn tent weer hier en daar los. Bovendien was ook het aangebroken flesje gaan lekken in mijn tas. Outdoorartikelen, echt een geweldige categorie producten, ik blijf me verwonderen. En toen werd het tijd voor mijn eerste bezoek aan een posada. Een wat? In Centraal-Azië heet het chaikana, in Australië een roadhouse. Een wegrestaurant in het niets, zeg maar. Vóór deze reis stelde ik me voor hoe ik na een ochtend zwoegen in de Andes in een eenvoudig restaurant een bord chili con carne zou eten tussen de locals en dit was een begin. Eerst friste ik me op want er was eindelijk een spiegel en een kraan op mijn route. Ik wilde het vuil uit mijn gezicht wassen, maar het was geen vuil. Voor het eerst van mijn leven was ik bruin geworden in mijn gezicht. Helaas niet egaal, dus waren er bruine en rode gebieden, en waar ik mijn gezicht samenkneep tegen de zon liepen witte lijntjes. Al met al een fraai landschap. Ik bestelde het dagmenu en kreeg soep met brood, en een karbonade met rijst en tomaat. Een van de Boliviaanse serveersters vond de vlechten in mijn haar lief ('bonito').
's Nachts kwam er wind en die ging mij vanaf toen structureel teisteren. Lang niet zo krachtig als eerder in het zuiden maar desondanks hinderlijk. Negen uur wind, drie uur windstil, dat werd zo ongeveer het ritme. Soms had ik 'm mee, vaak tegen. De posada's lagen steeds mooi rond het middaguur op mijn pad, al stuurde ik daar ook op aan door vroeger of later dan gebruikelijk de dag te beginnen. De droogte bereikte een hoogtepunt. Gruis en stenen. Een maanvlakte zonder kraters. Niets groeide hier meer, niets leek hier te leven. Geen grasspriet, geen insect, nog geen vliegje. De warmte bereikte zijn hoogtepunt bij 37 graden, maar vaak zorgde de wind dat het fris bleef. Na tien dagen fietsen bereikte ik Antofagasta aan de kust, een stad die werd vernoemd naar de Nederlandse zeevaarder Anton van Gastel die in het jaar 1642 aanmeerde om singles van Anneke Grönloh te ruilen tegen iedere versie van 'El Condor Pasa' die op vinyl verkrijgbaar was. Zelf beperkte ik me tot de aanschaf van wat voedsel voor de dagen die zouden volgen tot aan Iquique en voor de verandering at ik niet in een posada maar kocht ik vers brood dat bij nader inzien zo vers niet meer was. Gezeten aan het strand teisterde ik mijn lippen met het harde brood. Ja, die lippen waren weer erg vervelend. In de laatste vijf dagen naar de vorige stop La Serena waren ze weer kapot gegaan en in La Serena zijn ze niet geheeld. De zoute pinda's heb ik afgezworen en ik ben flink in de weer geweest met de Labello-stick maar daarmee maakte ik het alleen maar erger want die bevat hier geur-, kleur- en smaakstoffen en ondanks de tijdelijk verzachtende werking kreeg ik er een huiduitslag bij. En dus wist ik het niet meer en liet ik het maar op zijn beloop. Iets soortgelijks had ik met mijn telefoon. Zoals eerder vermeld kreeg ik problemen met het opladen van de batterijen. Ze laadden soms niet op, lekten leeg zonder dat ik ze gebruikte of mijn telefoon gaf incorrecte percentages aan. Ik wist geen echte oplossing en dus koos ik voor de strategie 'aanmodderen': nog maar eens twee batterijen erbij kopen in La Serena. Met één batterij viel echt niets meer aan te vangen en die had ik achtergelaten. Met de overige zes was ik op pad gegaan. Maar uitgerekend nu zat ik bijna dagelijks in een posada waar ik ze deels weer op kon laden.
Ik ging weer eens de snelweg op. Ik was zo'n 1000 hoogtemeters afgedaald naar de kust en mocht die nu weer geleidelijk aan omhoog rijden, maar deze keer had ik wind mee. Zo'n honderd km lang was deze snelweg en het was maar goed dat de vaart erin zat want deze rit was redelijk saai. Wel passeerde ik de steenbokskeerkring en was ik officiëel weer in de tropen (al ligt de koudste zone nog voor me) en kortstondig kwam er wat leven in de brouwerij toen ik een tolpoort naderde. Een kenau hing uit haar loket en schreeuwde naar me. Ofwel mocht ik hier niet fietsen ofwel moest ik me melden in een kantoortje. Of beiden, ik weet het niet. Fietsers hoeven hoe dan ook nooit tol te betalen. Ze draaide zich om, misschien zocht ze haar bezem om me achterna te vliegen. Ik negeerde het sekreet en reed in hetzelfde hoge tempo als daarvoor langs de slagboom. Ik deed bijna de hele snelweg in één middag. In een kanaaltje langs de weg zette ik mijn tent op. De wind waaide die nacht menig stuk gebruikt wc-papier tegen mijn tent. Ik was blij dat de volgende dag met het einde van de snelweg ook het teruggekeerde prikkeldraad weer verdween; in de open woestijn is de wc-papierdichtheid enorm laag.
Iedere dag reed ik nu dik 100 km, mede door het steeds vlakker wordende terrein. De dagen werden langzaam langer, maar toch vond ik ze vaak te kort als ik aan het begin van de avond in een strak tempo mijn kilometers maakte. De lunch in de posada werd een dagelijkse gewoonte waaraan ik gehecht raakte. Soms zit er een surprise aan een bezoek vast: eenmaal kreeg ik van de serveerster bij vertrek een plastic fles met een ijskoud, zelfgemaakt brouwsel mee. Het bleek een melkachtige, zoete kaneeldrank te zijn. Het zijn van die ontroerend leuke gestes die je soms meemaakt als fietser.
Langzaam kwamen de tekenen van leven terug. Weer een hangroofvogel. Een klein reptiel, een vlieg. Eén vlieg. Kijk Australië, zo kan het ook. Het land kreeg een raar uiterlijk, dat van een soort omgeploegde en bevroren akker. Niet echt bevroren uiteraard, maar er zat een witte laag over het gesteente. Ik was in het nationale park Pampa del Tamarugal beland. Ik maakte toch nog mee dat niet heel deze woestijntocht zo simpel als een wandeling in het park was. Op die bewuste dag had er namelijk geen posada op mijn route gelegen en ik had mijn shot cola niet gehad. En dus was ik compleet kapot rond vier uur terwijl het nog drie uur licht zou zijn. Met hangen en wurgen bereikte ik een uur later Oficina Victoria en ik werd gek van blijdschap toen dit meer bleek te zijn dan de woning van de parkwachter: er was een tankstation en er waren drie posada's. Ik tankte cola bij en schoot weer uit de startblokken. En toen, ja ik wist het al maar toch is het verbazingwekkend... reed ik het bos binnen. Een bos in de woestijn, op de harde, wit uitgeslagen grond. Een compleet misplaatst winterwonderland in de droogste woestijn ter wereld. De zon ging onder en ik dook het bos in. Met moeite vond ik een vlak stukje voor de tent. Wat was toch die witte uitslag op de bodem, was het zout? Ik proefde van Moeder Aarde. Nee, zout was het niet, waarschijnlijk kalk. Ik keek mijn ogen uit, daar in de schemering, in dat wonderlijke woestijnbos.
De volgende dag zag ik links en rechts prikkeldraad verschijnen en werd de grond weer zandgrond, en zo werd het mystieke bos in één klap een stuk natuur waar ik in Australië ruim 1000 km tegenaan gekeken heb. Ik vond het niet erg toen het ophield en de woestijn weer gewoon woestijn werd.
Nog één dagje, nog één posada. Vooraf kreeg ik een rijkelijk gevulde koeiensoep ('sopa de vacuna') en daarna iets geheel anders dan de karbonade die meestal op het menu staat. Het was rijst met vlees en aardappel in een wat flauwe kerriesaus. Het vlees was vrij apart, als je het opprikte met je vork hing het naar beneden. Ik denk dat het kwal was. Gelukkig had ik een bakje sambal gekregen en kon ik zelf iets spannends van de maaltijd maken, inclusief alle emoties die Spaanse pepers los kunnen maken.
En toen volgde er nog een reeks verplichte kilometers. Het werd drukker en er kwam steeds meer industrie om me heen. Ik stopte eerder dan normaal, anders denderde ik in één keer in de schemering Iquique in, 1000 meter lager. Dat kon de volgende dag wel. Ik wilde nog één nacht rust. Nog één hondloze nacht. Daarna mocht het lawaai beginnen. De volgende ochtend stond al direct in het teken van de hond. Maar het waren stille honden. Dode honden. Ik reed langs een hondenbegraafplaats, één die duidelijk op initiatief van de bewoners ontstaan was, het was geen officiële begraafplaats. Houten kruisjes, soms met foto. Miniatuurhondenhokken als grafsteen. Niet altijd lagen alle onderdelen van de voormalige honden ondergronds, maar ik vermoed dat nog levende honden daar de hand in hebben gehad, of de poot, gezien de vele pootafdrukken in het zand. Deze plek kon absoluut concurreren met mijn lichaamsgeur na ruim 15 dagen fietsen. Ik rook heel bijzonder inmiddels en dit kwam doordat ik dagelijks een bus deodorant was gaan gebruiken om mijn lucht te camoufleren. Dat had ertoe geleid dat ik nu rook als een bejaarde uit een verzorgingstehuis waar geen budget is om mensen te wassen, en waar mensen fris gehouden worden door ze met een tissue af te doen.
Het was een spectaculaire afdaling naar Iquique. Haarspeldbochten met zicht op die grote stad aan zee met aan de rand van de stad een berg in de vorm van een monsterlijke zandduin. Pal aan zee vond ik een betaalbaar hostel en op het dakterras dronk ik veel koffie. In de avond puzzelde ik op het vervolg. Graag had ik de grootste zoutvlakte ter wereld, Salar de Uyuni in Bolivia, over willen steken, maar dat ligt mij te geïsoleerd in een uithoek en 's nachts is het er steenkoud. En dus hou ik het bij een ronde langs de Boliviaanse steden, de infrastructuur in Bolivia is niet zo imponerend. Wel imponerend zijn de grote hoogtes en de daarmee samenhangende lage temperaturen in de nachten en ochtenden en als het tegenzit ook in de middagen, en daar verheug ik me niet op. Maar misschien krijg ik het wel wat warmer als alle chica's daar mijn vlechten 'muy bonitos' vinden.
-
05 Juli 2015 - 09:45
Monica:
Toevallig dacht ik gisteren nig, waar zou Richard inmiddels zitten. Gelukkig mochten we weer even een stukje met je meerijden! -
16 Juli 2015 - 16:28
Rob:
Mooi verhaal weer. Klinkt een stuk beter als Australië. Wel jammer van al dat wc papier. Daar ergeren wij ons ook wel eens aan. Veel plezier en goeie reis maar weer!
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley