Buiten spelen in je blote longen
Door: Richard van Dijke
Blijf op de hoogte en volg Richard
18 Augustus 2018 | Brazilië, Manaus
In Brasileia kon ik geld pinnen en er was een redelijk grote supermarkt, en ik was blij te ervaren dat ik ook daar met pinpas kon betalen, dat was sinds ik de zuidelijke helft van Argentinië verliet niet meer mogelijk geweest. Ik moest wel een moeilijke vraag beantwoorden: 'Debet of credit?' 'Eh... gewoon... betalen', zei ik, nog steeds in het Spaans. Gewoon betalen zonder fratsen. Kon ze dát niet vragen? 'Wilt u betalen mét of zonder fratsen?'. Gelukkig maakte ze zelf een keus tussen debet en credit. Buiten at ik vers brood en dronk ik... jawel... een B-merk cola! Ik was niet meer aangewezen op dure Coca cola en iets minder dure Pepsi, hier waren goedkope alternatieven, en het leuke in Brazilië is ook nog, zo leerde ik gaandeweg, dat in al die alternatieven ook nog eens zonder uitzondering suiker zit en cafeïne. Brazilië is niet zo van de light producten, en dat is prettig na drie maanden in het caloriearme Mexico. Minder enthousiast was ik toen ik in de middag, net als de dag ervoor, rookkolommen zag in het landschap, en verbrande bermen. Deze middag was ook de horizon helemaal bruin. Het was duidelijk dat het gebruik om droge vegetatie te verbranden na Peru gewoon verder ging. De zwarte bermen maakten het moeilijker om een plek voor de tent te vinden.
Ik was zo gehecht geraakt aan slapen onder de sterrenhemel dat er een weerstand was ontstaan om de buitentent te gebruiken.
Het landschap bleef door de variatie boeien. In het boerenland waren vaak vijvers, meertjes en poelen te zien en het vee zag er exotisch uit. De koeien waren net als in Mexico, grijs en mager, met een bult in de nek en een grote lap huid onder de kop. Hoe noordelijker ik zou komen, hoe meer de koeien zouden gaan lijken op de koeien die we in Nederland kennen. Het doet vreemd aan om te zien dat het bijna allemaal stieren zijn, en terwijl sommige kuddes verschrikt wegrennen als ik ze passeer, rennen andere kuddes juist met me mee; wellicht menen ze dat ik voedsel kom uitdelen. Automobilisten rijden hier als Grieken, d.w.z. men probeert een minimumsnelheid aan te houden van 120 km/u, ongeacht het type weg. Maar ook ik maakte flinke vorderingen en deed daarmee wat ik graag doe: van een monsterlijke afstand dagelijks een groot stuk af rijden. Ik had mijn zinnen gezet op de stad Porto Velho en die lag op ruim 800 km van de Peruaanse grens.
In de nacht werd ik overvallen door een rookwalm en in de ochtend hoestte ik slijm op. Was dit de nasleep van mijn verkoudheid of het resultaat van luchtverontreiniging? Of was mijn verkoudheid óók het gevolg van verminderde weerstand door luchtverontreiniging? Ik ging de weg weer op en nadat ik acht gieren had zien trekken aan een dode soortgenoot zag ik nog een bijzonderheid: een fietsend stel kwam me tegemoet rijden. Het waren Jean-Pierre en Nathalie uit Frankrijk, zestigers die een grote ronde fietsten door Zuid-Amerika. Ze waarschuwden me voor wat zou gaan komen na Porto Velho, in de provincie Amazonas. Ze hadden dagen gekend waarop ze alleen maar aan het duwen waren omdat fietsen niet mogelijk was. Ze hadden rondgereden met armen vol muggenbeten omdat geen enkel middel hielp. En kamperen was schier onmogelijk in de dichte jungle en de wegen waren steil. Maar ik was alleen maar gerustgesteld. Het feit dat een echtpaar op leeftijd deze tocht voltooid had, al was het deels liftend, gaf me het gevoel dat deze rit goed te doen was. Dat klinkt misschien wat oneerbiedig, maar ik was onzeker over de haalbaarheid en had bevestiging nodig.
Het werd steeds warmer, en dat was vooral merkbaar in de avond. Mijn huid jeukte en mijn haar was vet. Indien ik geweten had dat ik tot aan Porto Velho alleen nog maar zou kamperen dan had ik toch nog een koude douche genomen in een van de laatste verblijven in Peru. Nadat ik na weer een nacht buiten in de vroege ochtend verjaagd was door de rook van de eerste vuren van de dag zag ik onderweg bij een tankstation dat wat ik nodig had. Buitenwasbakken! Ik waste mijn shirt en delen van mezelf. En iets later at ik feijoada uit blik. Feijoada was een gerecht dat ik in de supermarkt had zien staan en het etiket op het blik toonde een gitzwarte, glimmende substantie die je slechts kon associeren met teer, de Zwarte Dood en verrotting. Op deze wijze probeerde de fabrikant waarschijnlijk consumenten te verleiden tot aanschaf van dit product en in mijn geval was dat gelukt. Het ging hier om een gerecht met bonen, worst en vlees in een smaakvolle saus. Het zou snel een persoonlijke favoriet worden. Laat in de middag lag er een rivier op mijn route die ik met een veerpont overstak. Daarna was er een bos dat in nevelen gehuld was, maar schijn bedroog. Het was geen nevel, het was wederom rook. Ik was genoodzaakt lang door te fietsen om op z'n minst te pogen deze valse nevel bij mijn tent weg te houden en vond met heel veel moeite een drooggevallen poel. Het besef dat drooggevallen grond in dit deel van de wereld ongeschikt is als kampeergrond was er nog niet. De grond is niet compact, waardoor het heel geschikt is voor insecten om zich te verschuilen, of zich te vestigen. Halverwege de avond hoorde ik geknaag. Terwijl ik dacht aan een rat pakte ik mijn hoofdlamp en scheen naar buiten. Op de rits van de binnentent zag ik enorme mieren zitten, sommigen waren wel twee cm lang. Ik trok kleren aan en hield buiten een inspectie. Het zag er niet heel schokkend uit, maar ik vond wel enkele gaten in mijn tent en er was een lijn aangevreten. Wat nu? Ik kon hier niet blijven staan, maar ik kon ook niet terug naar de zone die ik ontvlucht was en niet vooruit, want daar was nauwelijks ruimte tussen weg en prikkeldraad. Ik ontruimde de tent en maakte toen een domme fout. Ik verplaatste de tent met één hand en dat kon de tentstok niet meer hebben. Krak. Ik diepte een hulsje op uit mijn tas en gelukkig volstond dat om de tent weer stevig op te kunnen zetten. Gelukkig was een verplaatsing voldoende, ik moest alleen bij de poreuze wal vandaan, maar die zekerheid had ik toen nog niet. Na het plakken van de gaten was het al nacht, en daarna was ik er nog niet gerust op. Ik voerde twee taken tegelijk uit die moeilijk te verenigen zijn: in slaap vallen en alert zijn op nieuw geknaag.
Er waren nog meer gaten, zo bleek in de ochtend. Maar er was geen tijd om daar aandacht aan te besteden, want ik zat inmiddels in blauwgrijze nevelen. Hoe grootschalig het probleem was bleek toen ik maar liefst 30 km moest fietsen om er weer uit te raken. Het was niet de enige beproeving deze dag. Ik dronk de laatste slok limonade uit mijn fles want ik was vlakbij het dorp Mutum Paraná, maar al wat ik na enkele kilometers zag was een wegblokkade en een file. Waar was dat dorp? Ik pakte Maps.me erbij. Ik was volgens deze app bezig het dorp uit te rijden, maar... er was helemaal geen dorp! Er werden straten getoond en straatnamen, maar het enige wat ik zag langs de weg was wildgroei en wat zandpaden. Gelukkig waren er mensen met een koelbox langs de weg die het wachtende verkeer van flesjes water konden voorzien. Ik kocht vier halve liters, goot ze over in een petfles en deed er limonadepoeder bij. Ik was gered tot het volgende dorp op 35 km afstand, voor zover dat bestond. Ik maakte van de gelegenheid gebruik om wat te eten. Ik stond naast een bus vol jeugd en Brazil's Next Top Model vulde mijn lunch aan door me uit het raam een pak koekjes te overhandigen. Toen ik klaar was met eten wachtte ik niet tot de wegwerker groen licht gaf en ging ik vast rijden, en dat was maar goed ook want het (deels ongeasfalteerde) eenrichtingstraject met wegwerkzaamheden was 22 km lang en als fietser was ik veel te traag om tegenliggers voor te zijn; enkele malen passeerde er een sliert verkeer van achteren of van voren.
Er waren wat trends. Het werd steeds vroeger donker, er was steeds minder afkoeling in de avond en een steeds snellere opwarming in de ochtend. Ik had permanent een laagje zweet op mijn lijf en permanent natte kleding, en om zo lang mogelijk tegen te houden dat kleding gaat ruiken naar natte zwemkleding die een maand in een plastic zak heeft gezeten, of zelfs naar ammoniak, moet je je kleding zien uit te hangen of blijven dragen. Toen al het textiel om mijn lijf redelijk bedorven begon te ruiken was er dan eindelijk een dorp op mijn route aan het eind van de dag met diverse onderkomens en ik had een kamer goed kunnen gebruiken maar twee zaken weerhielden me. Ten eerste was het nog maar één dag fietsen naar Porto Velho en weigerde ik een voorschot te nemen op het genot van een hotelkamer na lange tijd onderweg te zijn geweest. Ik wilde de ontbering voltooien, nog één nacht buiten zweten voordat ik volop ging genieten van alles wat ik gemist had. Ten tweede zou ik Porto Velho niet halen in één dag als ik nu in een hotel ging liggen. Ik heb niet de discipline om om pakweg 7.30 uur een hotel te verlaten. Eerder 11.00 uur. En dus lag ik buiten, te zweten in mijn tent. En in de nacht kwam de rook. Met een zakdoek voor mijn neus poogde ik de geur weg te nemen en door te slapen. In een hotelkamer had de rook me ook gevonden, dus dat maakte niet uit. Als de airco gegarandeerd frisse lucht had verstrekt had ik zeker binnen gelegen.
Ik vertrok vroeg en had rond het middaguur een fors deel van de afstand afgelegd. Er waren geen voorzieningen onderweg en onder de overdekte ingang van een boerenerf dronk ik een restant warme sinas en leegde enkele blikken voedsel terwijl mijn uitgespreide tent droogde. Na nog 14 km was de koek op. Het gebied was heuvelachtig en ik kwam de hellingen niet meer op. Ik was te lang onderweg. Sinds mijn herstart in Cuzco, drie weken eerder, had ik één dag niet gefietst, om te schrijven. Dat begon ik nu te merken. Ik stapte af en liep verder. Op de top van een heuvel werd ik gered. Er was een buitenkroeg, een typisch Braziliaans verschijnsel met een counter en een overdekt terras en biljart. Ik strompelde erheen, bestelde twee liter cola, ging ergens op een rand zitten en deed niets anders meer dan mijzelf vocht toedienen en de omgeving aanschouwen. Het was interessant om even onderdeel te zijn van het tafereel, met dronken en minder dronken mensen, met mensen die aan kwamen waaien en vertrokken. De cola gaf voldoende energie om de rit naar Porto Velho te voltooien. Ik vond een écht grote supermarkt, ook al weer lang geleden, en kocht vast wat eten voor op de kamer. Voor het eerst kon ik bij het zoeken van een kamer niet meer automatisch met Spaans terecht. Ooit was ik in Zuid-Amerika blij als iemand Engels sprak, nu was ik blij als iemand Spaans sprak. Hoe dan ook, ik vond een kamer. Een prima kamer, en ik had zelfs een koelkast. Na lang zweten had ik na 13 dagen een douche. En koffie. En internet. Daar genoot ik van, maar de airco braakte vieze walmen uit. Ik zat hier midden in de stad maar ook over deze stad waaide de geur van brandend hout en brandend gras. Hoe lang ging ik nog verder, fietsend als een struikrover met bedekt gezicht, en slapend in de rook? Ik werd al vele malen getergd op mijn reizen, door vliegen, extreme hitte, lawaai en regen. Maar tegen deze invloeden kon ik me beschermen, ze konden me geen schade toebrengen. Maar mijn huidige opponent is absoluut schadelijk. Ik heb gepoogd mezelf gerust te stellen in Mexico door me te laten informeren. Maar de geruststelling bleef uit, want meerdere internetbronnen beweerden stellig dat houtrook schadelijk is en in verband wordt gebracht met longaandoeningen, hart- en vaatziekten en kanker. Ik vind stoppen en naar huis vliegen, zo kort na mijn terugkeer in Zuid-Amerika, een drastische stap. Maar hoever kan ik nog gaan, hoe lang kan ik nog 'schadevrij rijden'? Ik wilde nu op zijn minst nog die tot de verbeelding sprekende jungletocht naar Manaus voltooien. Daar hield ik het voor nu bij, een definitief besluit stelde ik uit.
Zonder hoge verwachtingen liep ik de volgende ochtend de ontbijtzaal in voor de 'café da manha', zoals ze het ontbijt hier noemen. Sterker nog, ik had me afgevraagd of het de moeite waard was om mijn kamer uit te komen voor een broodje, een lik jam en een bak koffie terwijl ik zelf noodles en koffie had. 'Ik werd niet teleurgesteld' is ongeveer de meest eufemistische uitdrukking voor wat er op me lag te wachten. Ruim een uur lang deed ik me te goed aan een lopend buffet, dat de beste buffetten waarvan ik eerder genoot, in Oezbekistan, naar de kroon stak. Het paste precies in mijn dieet, en na drie achtereenvolgende dagen was De Bescheiden Aansterking een feit. Ik besloot ook dat mijn fietstassen naar de kapper moesten. Ik pakte een schaar en knipte alles wat bungelde maar geen functie meer had en alleen maar in de weg hing, riemen met kapotte gespen, zomen en draden etc., eraf.
En na tweeënhalve rustdag was ik klaar voor de grote tocht. Ik had de cijfers genoteerd. Het was 204 km naar het laatste dorp Humaitá, dan nog 51 km asfalt, dan 438 km onverharde weg door het regenwoud, dan 85 km naar het eerste serieuze dorp Careiro aan de andere kant van de jungle en dan nog 100 km naar de Amazonerivier. Als ik die overstak was ik in Manaus, een kleine 900 km verwijderd van mijn vertrekpunt. Het zou mogelijk de zwaarste route worden die ik ooit deed.
Ik stak opnieuw de rivier over die ik eerder met een veerpont overstak. Nu ging dat over een lange brug. Die eerste middag zag ik dieren die ik niet eerder zag in Brazilië: in een poel zag ik zwarte buffels en op de weg een dode vogelspin en ook een dode slang, groter dan ik ooit eerder in het echt zag. Ook 's avonds waren er dieren, vooral kleine dieren die mijn tent in wilden. Het gevolg is dat ik vanaf dat moment de rits niet meer open deed in de avond en dat had gevolgen voor het kampeerleven. Handen wassen, vocht uit blikjes afgieten en tanden poetsen ging even niet meer maar toen ik bedacht dat mijn pisfles als afvoerputje kon dienen ontstonden er weer nieuwe mogelijkheden.
Er volgde nog een dagje boerderijland. Op deze dag reed ik na eerder slalommen over de provinciegrens definitief de provincie Amazonas binnen. Er brak een spaak en dat was inmiddels een wekelijks terugkerende gebeurtenis. Ook in breder perspectief is het een terugkerende gebeurtenis, want ook op mijn eerste grote reis kampte ik met dit euvel, alleen toen zaten er gemiddeld twee weken tussen twee breuken. Gelukkig had ik nog voldoende reservespaken. In de avond sprong er iets tegen mijn tent op, ik denk iets kikkerachtigs, en ik hoorde een zwijntje knorren in mijn buurt. Misschien kon ik beter voortaan de buitentent weer gaan gebruiken. Of werd het dan ondraaglijk heet?
's Morgens werd ik verkouden wakker. De vorige verkoudheid was net een week over. Ik snoot mijn neus maar kreeg daar spijt van. Ik kon nu weer iets ruiken en merkte dat ik weer in de smog lag. Hoe zuiver de lucht ook is wanneer je de tent opzet, je hebt nooit de garantie dat dat zo blijft, zelfs al brandt er niets in de directe omgeving. Ik denk dat ik nog maar één rookvrije nacht per week had.
Het deed een beetje raar aan om een tussenstop te houden in Humaitá, zo kort na mijn vertrek uit Porto Velho, maar het was de laatste kans op een douche, koffie en dergelijke voor een lange tijd. Na een overnachting waren er nog wat laatste activiteiten, zoals speling uit een wiel laten halen bij de fietsenmaker, en de voorraad vocht aanvullen. Ik vertrok met 19,25 liter limonade en 1,75 liter kraanwater. Omdat er ook voor tien dagen voedsel in de tassen zat hoopte ik dat de fiets niet brak. Ik reed 30 km naar de afslag die naar het noorden leidde en dat was meteen het einde van het fatsoenlijke asfalt. Slalommend langs putten reed ik tot het einde van het asfalt en zette daar de tent op. In de tent was alleen liggen nog aangenaam, zitten betekende druipen uit de poriën.
Die weg was zo beroerd nog niet. 'Onverhard' zou een verkeerde benaming zijn want de weg bestond juist uit harde grond. Soms was er nog wat asfalt zichtbaar. Ooit was de BR-319 geasfalteerd, maar na het verval zijn er hooguit nog wat noodherstelwerkzaamheden geweest. Wat een absolute zegen is is dat men niet heeft besloten de piste vol te storten met grind, wat men op zoveel plekken elders in de wereld wel heeft gedaan. Zolang het droog bleef had ik hier een weg waarop ik nauwelijks trager reed dan op een asfaltweg. Onverwacht was er toch nog een dorp, Realidade. Google Maps kende het niet maar Maps.me wel, maar die vertrouwde ik niet meer zo, met z'n fantasiedorp. Ik had nu nog een laatste kans de voorraad aan te vullen en te lunchen met een koude cola. In de ochtend had ik nog genoten, onder andere van prachtige rood-geel-blauwe papegaaien, maar de middag stond garant voor veel frustratie. Er waren branden dicht bij de weg, heel veel branden. Brandende bermen, brandende boerderijgrond, palmen die in de rook stonden. Omdat dorre vegetatie verbrand wordt aan het eind van het droge seizoen en ik langzaam tegen het droge seizoen in reis (ver achter me was veel land al zwart, ver voor me beleeft men nog de staart van het regenseizoen) zat ik nu in het epicentrum van de blauwe walmen, terwijl ik eigenlijk verwachtte in een onbewoond, groen regenwoud te zitten. Hier waren nog steeds boerderijen met zo'n hinderlijk keffertje dat de oprijlaan af komt rennen om je venijnig te begroeten, hier waren nog steeds koeien, hier was nog steeds luchtverontreiniging. Al sinds begin april toen ik in Mexico ging fietsen reed ik in de rook, sliep ik in de rook. Het heeft me achtervolgd en niet meer losgelaten. Slechts in Baja California kreeg ik twee weken ontheffing, maar na mijn sprong naar Zuid-Amerika ging alles doodleuk verder, en ook nog eens in sterk toenemende mate. In Mexico kon ik me nog redelijk weren, hier ben ik kansloos omdat ik altijd buiten ben. Ik nam me voor in Manaus toch echt te stoppen en terug te vliegen naar Europa. En toen werd ik zomaar heel geniepig in mijn arm gestoken door een wesp. Een gloeiende pijn schoot door mijn arm. Maar de ene pijn is blijkbaar de andere niet. Het duurde niet lang of ik zat al weer te vloeken toen ik een nieuwe brandhaard zag, die pijn interesseerde me geen fluit. Met veel moeite liet ik die dag de branden achter me en vond ik een goede kampeerplaats. Een nieuw fenomeen waren de miniscule witte vliegjes die in de tent scheervluchten uitvoerden voor mijn hoofdlamp en uiteindelijk graag achter de glazen van mijn leesbril terecht kwamen. Ze hadden een opvallend korte levensduur, maar meestal duurde het enige tijd voor ik ze allemaal te pakken had. Ik had deze dag 96 km gereden; ik ging wel vrij hard door mijn 438 ongeasfalteerde kilometers heen. Waar bleef de jungle, het avontuur?
In de ochtend werd ik gewekt door nieuwe rook. 'De morgenstond heeft gif in de mond', bromde ik. Er was een bout van een bagagedrager afgebroken, en een deel was in het schroefdraad achtergebleven. In eerste instantie zette ik alles weer vast met tiewraps, maar later bedacht ik dat ik in Chili een tang had gekocht om de ritsen te repareren en zo kon ik de afgebroken bout verwijderen en er een nieuwe indraaien. Na enkele uren fietsen werd de hemel voor en naast me erg donker. Ik stopte tijdig, trok een regenpak aan en verpakte dat wat niet nat mocht worden. Er kwam een windhoos, en er volgde lichte regen. Daarna kwam er zware regen en ik bleef eigenlijk liever staan dan dat ik hier doorheen ging ploeteren. De wachttijd viel mee. In miezerregen fietste ik verder en aanvankelijk lukte dat, maar toen de hoeveelheid water op de weg verminderde en de ondergrond veranderde in een kleibaan liepen mijn wielen vast. Ik kon niet verder. Ik verwachtte dat de klei deze dag niet meer zou verdwijnen. Ik voelde er weinig voor nu al mijn tent weer op te zetten; de nachten waren al zo lang, daar hoefden niet nog zeven uren bij. Ik besloot mijn spatborden te verwijderen, omdat de klei zich tussen de banden en de spatborden ophoopte. Door ze te verwijderen zou ik weer verder kunnen. In de miezerregen begon ik te sleutelen. Het was iets lastiger dan gehoopt en meer uitrusting dan me lief was raakte bemodderd. Maar het lukte. En het resultaat was bedroevend. Bij de remmen liepen de wielen nog steeds vast. Ik besloot eerst te gaan eten. De regen stopte, dat scheelde. Maar er was na de lunch nog niet veel mogelijk. Ik ging maar gewoon lopen met de fiets. Twee meter voorwaarts, één meter achterwaarts om weer wat klei tussen de remmen weg te krijgen. Soms verwijderde ik klei met een stok. De voortgang was nihil maar dat was niet belangrijk, ik had iets te doen. Het alternatief was in de tent liggen en daar had ik geen zin in. En toen brak de zon door. En ik merkte dat ik op sommige delen van de weg iets meer progressie maakte. Mijn snelheid ging omhoog en later lukte het me om voorzichtig weer stukjes te fietsen. Langzaam keerde de situatie weer terug naar normaal. En dat was niet het enige. De bewoning verdween, het verkeer dunde uit, de rook verdween en de omgeving werd mooier. Het verschil tussen geen rook en wel rook was precies het verschil tussen vloeken en genieten. Zo hoorde het te zijn, zo was het mooi! Ik zag water langs de weg met palmen erlangs. Eindelijk, daar had ik mijn natuur, mijn jungle. Door de dip in het weer was het die avond ook koeler in de tent en ik kon dingen doen zonder bijna in katzwijm te vallen: materiaalonderhoud uitvoeren, tassen herinrichten, schrijven.
Op een mooie fietsochtend tussen twee afzonderlijke nationale parken in zag ik tijdens een pauze vier zwijntjes van park wisselen. De vorige dag had ik een grote leguaan gezien op de weg. En er zouden meer impressies volgen. Ik begon langzaam door mijn voorraad limonade heen te raken. Een vrachtwagen stopte en de chauffeur overhandigde me een aangebroken pak crackers. Hij voegde er een zakje limonadepoeder aan toe. Ik vond het schitterend en moest lachen toen hij vertrokken was. Ik zag de Gummbah-strip al voor me waarin een vrachtwagenchauffeur in de Sahel een uitgedroogde fietser een paar droge crackers en limonadepoeder overhandigt. Maar geen nood, want volgens Google Maps was er een bar nabij. Maar voor de tweede dag op rij verwarde Google een radiomast met een bar. Vanaf dat moment zou ik bij iedere radiomast die ik in de verte zag roepen: 'Hé, een Google Maps bar'. Het was nog niet gedaan met de junglegrappen. Er zou een restaurant zijn en dat was er. Ik vroeg of er dranken verkrijgbaar waren. Een door het leven gekwelde man gaf een antwoord waaruit ik de woorden 'nee' en 'winkel' opving. Water misschien? Hij wees naar een dispenser, ik mocht een bekertje water nemen. Lief natuurlijk, en wie het kleine niet eert en dergelijke, maar eigenlijk had ik een liter of acht nodig. Ik probeerde het uit te zingen met wat ik had en verplaatste mijn hoop naar een restaurant 40 km verderop. Iets later, tijdens een pauze, waren er twee interessante ontmoetingen. De eerste was met een bijenvolk. Denk ik. Ik heb het opgezocht en de 'angelloze bij' kwam het dichtst in de buurt. Het was een heel curieus volkje. Ze waren effen zwart en hingen in de lucht en staarden. Het leek of ik in een animatiefilm beland was en verwachtte half dat ze gingen praten, allemaal door elkaar heen: 'Wat is dat? Wat doe je? Waar is dat voor?'. De tweede ontmoeting was met een fietser uit Wales, uit tegengestelde richting. In blote buik en met zonnebril op kwam hij uit een vrachtwagen gestapt. 'Het is enorm ver', zei hij. 'Good', zei ik. 'En het is enorm zwaar', zei hij. 'Good', zei ik. Ik geloofde er geen fluit van. Waarschijnlijker was dat deze dertiger een poesje was. Hij had zijn fiets in de truck gezet en nu was zijn reis één lange vertraging, want vrachtwagens lopen vooral vast en moeten elkaar uit de klei trekken. Er waren maar liefst drie restaurants verderop, zo kon hij me vertellen. Ik hoopte dat minstens één ervan meer had dan een bekertje water. Ondanks dat ik al dagen barstte van de energie haalde ik de restaurants die dag net niet. Ik lag vlak na zessen net op tijd in de tent toen een nieuwe hoosbui het regenwoud teisterde.
In de ochtend regende het nog steeds. Sterker nog, de regen nam toe. Ik had nu nog 35 cl cola en een liter kraanwater, dat hooguit in nood als drinkwater kon dienen. Maar in nood kon ik ook naar een van de restaurants lopen. Ik was voorlopig aan de tent gekluisterd. Ik had nog wat wetenschappelijke literatuur liggen waar ik 's avonds nooit fris genoeg voor ben; dat kon ik mooi nu eens inzien. Na drie uur brak de zon door en ik pakte mijn spullen in. Mijn regenjas lag op de binnentent om lekkage tegen te gaan, mijn tent is echt op, en ik opende de rits en trok de jas naar binnen om hem in te pakken. Ik realiseerde me niet dat er vele bijen op de jas zaten, wederom de staarbijen, en ze keken in de tent toe hoe ik verder inpakte. In een zwerm van misschien wel honderd bijen verliet ik mijn kampeerplek. De weg was al goed begaanbaar en al snel was ik bij het eerste restaurant waar ik vier litertjes limonade kon kopen. Bij de tweede kocht ik nog eens twee flessen van twee liter en zo kon ik weer ruim een dag verder. Niet overal was de weg goed te berijden. Een vrachtwagen zat vast in een modderbad en werd er door een collega uitgetrokken. Zelf mocht ik ook wat extra werk verrichten want mijn achterwiel liep weer vast. Nog verder stond wederom een vrachtwagen vast. Hij stond scheef en was aan de ene kant gestut en aan de andere kant vastgebonden aan enkele bomen. De chauffeur, in blote bast en met machete, waarschuwde me voor een wild dier, en net als de hoteleigenaar in Humaitá die me ook al raad gaf, imiteerde hij een aanvallende beer. In de avond, vlak voor ik mijn tent opzette, hoorde ik een angstaanjagende kreet uit het bos, en even later zag ik vanuit een ooghoek een grote schim over de weg flitsen. Deze avond maakte ik ter bescherming gebruik van de buitentent, maar na de vorige regenachtige nacht was ik dat al een beetje gewend. Ik had als ik écht had gewild deze nacht in een pousada kunnen slapen, eenvoudige accommodatie, als ik iets harder getrapt had. Maar wederom vond ik dit niet goed bij mijn jungle-ervaring passen. Nog steeds had ik veel energie en zeker vandaag, na de late start, maar ook op andere dagen had ik het gevoel dat de dag te kort was. Ik had altijd gedacht dat het woud enorm lawaaiig zou zijn in de nacht maar veel vaker was het doodstil. Toch was er een grote hommel die deze avond enkele malen luidruchtig voorbij kwam.
De volgende ochtend maakte ik kennis met een nieuw verschijnsel: de vlinderconfetti. Er zijn hier enorm veel vlinders en soms zitten ze in grote aantallen aan de rand van een modderplas. Als ik langskom schrikken ze op en fladderen met honderden tegelijk om me heen en ja... dan voelde ik me gevierd. Rond het middaguur bereikte ik Igapo Açu, een gehucht aan een rivier waar ik een veerpont moest nemen. Ik kon er bij een kraam weer limonade kopen en stak de rivier over. Na nog een middag fietsen kwam ik tot op vier km afstand van het asfalt. Uiteindelijk had ik maar vijf dagen nodig gehad op het ongeasfalteerde deel. Ik had verhalen gehoord over fietsen in het Amazonegebied en er beelden van gezien, maar toch was mijn reis anders geweest. De steile hellingen die ik zag lagen niet hier, maar ik heb wel mijn portie baggerwegen gehad. Wat me verbaasd heeft is dat ik geen mug gezien heb, zeker in deze rookvrije oase. En van het verhaal dat er nergens kampeermogelijkheden waren omdat er alleen een weg en dichte jungle was, klopte niets: ik zag de meest geweldige kampeerplekken. Ook had ik beelden gezien van kapotgevreten tenten waar volop insecten in rondvlogen. Zo erg was het bij mij ook niet geweest. Wat ik toen nog niet wist was dat dát nog op het programma stond. Die avond, op een geweldige kampeerplek, aan de rand van een open, ronde zandvlakte in het bos begon het me tegen bedtijd op te vallen dat er steeds meer kleine vliegen in mijn tent vlogen, terwijl normaal gesproken hun aantal in de loop der avond juist afnam, omdat de meeste zo tragisch klem kwamen te zitten tussen een verfrommeld kledingstuk en het tentdoek. Ik keek omhoog en schrok me wild. Ik zag tientallen sneetjes in het muggengaas zitten, en er liepen wat mieren over de tent. Sommige liepen naar binnen. Ik had niets gehoord, en de mieren waren ook kleiner dan de mieren die de vorige aanval uitvoerden, ze waren niet groter dan een centimeter. Door een pasgecreërd gaatje in de bodem liepen nu ook minuscule mieren naar binnen. Weer kleedde ik me aan en bekeek buiten de schade. Die was nu aanzienlijk groter. Ik pakte alles in en wist eigenlijk niet wat ik hiermee aan moest. Ik probeerde weer een verplaatsing maar toen ik in het midden van de vlakte stond verschenen ook daar van alle kanten mieren. Ik moest hier weg. Ik plaatste licht op mijn fiets, liep het terrein af en bedacht me. Ik ging niet fietsen. Fietsend zou ik niets kunnen vinden in de berm. Ik besloot de fiets achter te laten en lopend op zoek te gaan naar een betere plek. Dat duurde niet eens zo lang. Langs de weg was een kleine open plek, al moest ik wat hinderlijke vegetatie verwijderen. Ik zette er de tent op en dekte de grootste concentratie gaten af met mijn regenjas. Ik probeerde te slapen, steeds hoorde ik geknaag, steeds ging ik op onderzoek uit, steeds was het vals alarm. Pas nu legde ik definitief de link tussen het type ondergrond en mieren. De plek van zojuist was een drooggevallen plek geweest, met gebarsten aarde. Dit was geen ideale kampeerplek geweest, dit was een ideaal mierengebied. Met moeite kwam ik aan drie uur nachtrust.
Het asfalt was eerder teruggekeerd dan Google Maps vermeldde en er stonden nog 104 kms op het programma naar het eerste dorp van betekenis sinds lange tijd. Ik wilde Careiro deze dag bereiken, want ik wilde niet nog een nacht in deze tamelijk geruïneerde tent liggen. Na vier km was daar de terugkeer van het asfalt. In mijn verbeelding vooraf had ik het gezoend, in werkelijkheid had ik het niet gemist. Ondanks de korte nacht had ik deze dag voldoende energie om Careiro te halen. Het aardige aan hotels in dit deel van Brazilië is dat zelfs de eenvoudigste onderkomens vaak een airco in de kamers hebben. En zo kwam er een einde aan het zweten. Ik waste enkele bijna bedorven kledingstukken en bleef een dag extra om de tent op te lappen. De schade was weer veel groter dan gedacht. Ik bracht ruim 150 stukken en stukjes leukoplast aan op het doek en liet de sneetjes van 3 mm of kleiner voor wat ze waren. Careiro was een dorp met zuivere lucht, maar door eerdere aanslagen op de longen had ik het gevoel dat ik recentelijk een doos sigaren weggerookt had over de longen, en op bepaalde momenten voelde het alsof ik in mijn blote longen buiten gespeeld had en iemand er een bal tegenaan geschoten had.
Na Careiro moest ik naar Careiro da Várzea, dat lag aan de Amazone. Ook dit traject ging bijzonder snel en dat was mooi, want het was een stuk om snel te vergeten. Het was een gebied dat veel bevolkter was dan voordien en De Grote Vergiftiging ging hier in alle hevigheid verder. Maar op het einde viel er toch nog te genieten. Vanaf een zeker punt zag ik water om me heen, moerasland, en mensen woonden in huizen op palen en visten in boten. Er stond verrassend weinig vegetatie in brand. Eigenlijk wilde ik meer tijd nemen om dit te zien en te fotograferen, maar dit gebied was ongeschikt om in te kamperen en ik was gedwongen snel door te rijden tot Careiro da Várzea. In de schemering kwam ik aan en nam een kamer in de enige pousada, en het was een kamer op palen.
Rond 8.45 uur werd er geklopt en ik deed open. 'Vertrekken of meer betalen', zei de pousada-eigenaar. Zo zout had ik het niet eerder gegeten. Gisteren had hij het nog over tien uur gehad. Ik keek hem niet meer aan en vertrok. Stiekem wist ik dat het niet voor niets was. Of maakte ik mezelf wijs dat ik de veerpont gemist zou hebben als ik die derde bak koffie nog genomen had? Na een acceptabele wachttijd vertrok de pont voor de overtocht van 1 uur en 20 minuten. Ik stond stil bij deze bijzondere gebeurtenis. Ik stak de Amazone over. En niet alleen dat. Dit was het punt waar de Amazone en de Rio Negro samenvloeien en dus stak ik ook de Rio Negro over. De grens was duidelijk zichtbaar want de Amazone is bruin en de Rio Negro, tsja, zwart. Wat is in een naam?
Het is vreemd om vanuit de natuur zomaar terecht te komen in het monsterlijke Manaus, dat bijna evenveel inwoners heeft als Parijs, ruim 2 miljoen. Is dit mijn eindpunt? Ik zal daarop een antwoord moeten vinden. Mijn longen hebben veel aanvallen te verduren gehad, vooral het urenlang slapen in vervuilde lucht is funest. Anderzijds heb ik er geen geheim van gemaakt graag naar Suriname te willen, en daar ben ik nu toch behoorlijk dichtbij gekomen. Zou het niet zonde zijn als dat opnieuw niet doorgaat? Maar mijn gezondheid schaden is ook zonde. Of lijkt het erger dan het is? Ik zou ernstig gaan fronsen als ik een week na terugkeer in Europa nergens last meer van heb. Dan had ik feitelijk gewoon door kunnen reizen. Maar is die mogelijkheid reëel gezien de huidige klachten en die verdachte verkoudheden kort op elkaar? Misschien knap ik op in mijn rookvrije kamer in Manaus. Misschien is luchtverontreiniging ten noorden van Manaus geen issue meer vanwege de aanwezigheid van vele meren en moerassen.
Ik wens mezelf veel wijsheid. En ik ben wederom oprecht benieuwd waar ik uithang als ik mijn volgende verhaal neerpen.
-
18 Augustus 2018 - 18:47
Corrie Beute:
Zo dat is weer een heel verhaal zeg. Maar wel belangrijk dat je om je gezondheid denkt.wens je veel wijsheid gezondheid en wat je nodig hebt .. -
23 Augustus 2018 - 19:56
Els Vlielander:
Zo Richard dat is weer een heel verslag en weer veel meegemaakt. Voor je volgende reis wens ook ik je veel wijsheid toe om de goede beslissing te nemen en bedenk wel dat je gezondheid het aller belangrijkste is. Groetjes
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley