Ontspannen verwarring
Door: Richard van Dijke
Blijf op de hoogte en volg Richard
01 December 2013 | Vietnam, Hoi An
'Me so horny, me love you long time', zei een bevallige dame. Dat klonk alvast goed. Rechts voor me zag ik de Amerikaanse rapformatie 2 Live Crew. Ze bezigden schunnige taal en liepen een bioscoop binnen. Op het affiche stond 'Full metal jacket'. Achter me fietste Billy Joel. Daarachter Stan Ridgway in camouflagepak, naast Paul Hardcastle.
'And we will all go down together', riep Joel in mijn richting, tegen de wind in.
'Neenee, Billy', zei ik gedecideerd, 'We zullen Vietnam met succes doorkruisen. We zijn een team!'.
Maar Hardcastle was nu al het noorden volledig kwijt: 'Vietnam. Sa-sa-saigon. Purple heart. Sa-saigon. Wasn't really sure what was going on'.
'Hou in godsnaam je bek. Ik kan er niet meer tegen', kermde Ridgway met zijn nasale stem. Maar even later herpakte hij zich.
'Let's hunt Charlie down!', riep hij strijdlustig. Maar ik moest streng zijn.
'Geen sprake van, Ridgway', sprak ik onverbiddelijk, 'Er is geen tijd te verliezen. Over een maand worden we bij de Cambodjaanse grens verwacht. We hebben een dag of 11 voor rust en sightseeing. Voor het fietsen een dag of 19'.
'Ni-ni-ni-nineteen!', joelde Hardcastle.
Mijn god, met wat voor kneuzen hadden ze me opgezadeld? Je zal er de oorlog mee moeten winnen.
Vietnam spreekt tot de verbeelding en je gaat er soms raar van dromen. Maar ik was er nog niet. Ik was in Thakhek, bij de Thaise grens, en ik moest oostwaarts om bij de Vietnamese grens te komen. Daar moest ik precies op 17 november aankomen, want langer mocht ik niet in Laos blijven en eerder mocht ik Vietnam niet in. Ik nam er ruim de tijd voor, twee dagen voor 140 km, om de daaropvolgende dag de grens over te kunnen steken. Dat bleek héél ruim te zijn want de weg was vlak en ik had wind mee. Nog één nacht sliep ik in de buitenlucht in Laos. Wildkamperen werd steeds onaangenamer. Niet alleen had ik te maken met tergend lange nachten, maar ook had ik besloten geen licht meer te verspreiden vanuit mijn tent. Het viel teveel op en te vaak kreeg ik ongewenst bezoek. Daar kwam nog een belangrijk punt bij. Er waren meer en meer gaten in mijn tent gevallen en ook al hield ik mijn voedseltas dicht en het afval buiten, toch vonden de mieren het interieur van mijn tent interessant. Hele kolonies kleine mieren liepen af en aan over mijn tentvloer. Eens in de tien minuten beklom er één mijn slaapmat en kroop over me heen. Ik kon niet langer onder mijn opengeritste slaapzak liggen, daar kropen ze onderdoor. Ik probeerde ín mijn slaapzak te liggen maar dreef er vrij vlot weer uit. Gelukkig had ik een lakenzak bij me, deze kwam voor het eerst goed van pas. Niet te koud of heet en het bood voldoende bescherming. Om even terug te komen op het afval: dit werd ook een toenemend probleem. Het kwijtraken van het afval was al sinds ik mij kon herinneren een probleem. In het propere Oostenrijk was ik reeds begonnen me af te vragen wat mensen buiten met lege verpakkingen deden. Aten ze die op? Nergens trof ik in de dorpen vuilnisbakken aan. Maar daar kon ik mijn vuil tenminste nog op de campings kwijt. In Azerbeidzjan daarentegen waren geen campings. Daar was op de hele lange weg naar hoofdstad Baku geen enkele vuilnisbak te bespeuren. Dagenlang zeulde ik met mijn toenemende hoeveelheid vuil voordat ik bij een winkeltje kwam waar een geïmproviseerde vuilnisbak stond in de vorm van een kartonnen doos of een emmer (in Baku stond overigens op iedere tien meter een vuilnisbak). Dat beeld is niet meer veranderd. Op sommige momenten vroeg ik me vertwijfeld af of ik dan ook gewoon maar mijn vuil langs de weg moest gooien, net als iedereen. Maar ik deed het nooit. Nu in Laos was het probleem verergerd. Ik was aangewezen op verse waren, en ik sleepte nu rottende bananenschillen mee bij temperaturen van rond de 30 graden. Stinkende vloeistoffen lekten over mijn bagage. Reden te meer om mijn best te doen overnachtingen in de natuur te gaan vermijden; in ieder guesthouse staat een prullenbak in de kamer.
Vrij vlot naderde ik de volgende dag de grens. Het weer was omgeslagen; het was niet langer zonnig maar stormachtig. Ik reed langs een guesthouse en kon het me qua tijd veroorloven om alvast een kijkje te nemen bij de grens. Maar de weg werd slecht, er moest geklommen worden en al op 8 km voor de grens begon er een lange rij vrachtwagens. Ik beteugelde mijn nieuwsgierigheid en keerde om. Ik nam een kamer in het guesthouse en had nog een paar euro over aan Laotiaans geld die ik goed moest besteden want het was een kleine twee dagen rijden naar mijn eerste Vietnamese bestemming en ik had geen Vietnamees geld. Ik had geen idee waar ik de eerste pinautomaat zou treffen. Ik kocht water en blokken gepofte rijst. Vanachter de kassa zei één van de meisjes: 'My name is Hom'. Ik zei dat ik iemand kende die Kuyt heet.
De wind gierde die nacht rond mijn kamer en ik was om een zoveelste reden blij dat ik niet in mijn tent lag. De volgende dag waren alle vrachtwagens verdwenen en passeerde ik de grens. Voor het eerst sinds lange tijd hoefde ik geen enkel formulier in te vullen. Later vernam ik dat deze grenspost gebruikt wordt voor vrachtverkeer en dat men hier doorgaans geen toeristen ontvangt. In de regen reed ik Vietnam binnen. Het eerste dat opvalt is het vertrouwde alfabet zoals wij dat kennen. In de Russische gebieden kon ik gaandeweg wat van het cyrillische alfabet maken, maar vanaf China was ik verloren. Chinezen presteren het om een Picasso na te tekenen en dat uit te spreken als 'e'. Dat kan praktischer, dunkt mij. Het Lao is al even wonderlijk. Dat alfabet bestaat uit een verzameling spermatozoïden, en de positie van de kop en de richting waarin de staart krult bepaalt de uitspraak. Hier in Vietnam kon ik tenminste weer een poging wagen de woorden uit te spreken die ik voor mijn neus zag. Men is overigens dol op accenten: aan iedere klinker is wel een streepje, een golfje of komma geplakt, en vaak tref je een combinatie van meerdere frutseltjes op één letter aan.
Wat ook opvalt is de terugkeer van de claxon. En men is heel inventief hier in Vietnam. Het zit namelijk zo: je toetert nooit één keer, bij voorkeur doe je dat een keer of 10 à 15 achter elkaar. In alle eerdere toeterlanden is dat een inspannende bezigheid, want je toetert naar bijna alles dat beweegt. In Vietnam heeft men daarom de echotoeter uitgevonden. Eén druk op de claxon en het ding echoot een keer of tien na. Zeer praktisch.
Ik reed wat onwennig rond. Ik had dezelfde ervaring als bij mijn entree in Georgië: ik kon de mensen niet peilen. In sommige dorpen werd ik alleen aangestaard, maar op andere momenten zwaaiden de kinderen even enthousiast als in Laos en waren er weer hartelijke begroetingen vanaf brommertjes. Maar dat was niet het enige. Het regende en ik had weinig eten en geen geld. Ik zou buiten moeten slapen maar zag helemaal geen mogelijkheden hier. Als voedsel en onderdak geen vanzelfsprekendheid meer zijn dan wordt een mens wat nerveus. Maar aan het eind van de middag zag ik op een rustige weg een afgegraven inham langs de weg, groot genoeg voor de tent en klein genoeg om onopvallend in te verdwijnen. Ik hield me stil en deed alles in het donker. Ik wilde absoluut niet ontdekt worden door de joelende jeugd die ik af en toe voorbij hoorde komen. Bij het eerste licht vertrok ik weer. Door de vroege start was ik ook vroeg op mijn eerste Vietnamese bestemming: het Phong Nha-Ke Bang National Park. Ik had foto's gezien van dit park en had mijn ogen uitgekeken. Daar móest ik heen en nu was ik er. Het was weer eens tijd voor wat sociale contacten. In heel Laos had ik of in mijn tent gelegen of in een eigen kamer; hier zocht ik weer eens een dorm room op. Ik kwam terecht in het Easy Tiger Hostel. Ik werd enthousiast ontvangen door manager Michael, een Australiër. Ik kwam terecht in zo'n zeldzaam prettig backpackersnest met westerse muziek, patat en bier, en veel soortgenoten om me heen. De eerste dag bracht ik vooral door in het restaurant, de gemeenschappelijke ruimte. De volgende dag stond het nationale park op het programma. De route door het park besloeg 70 km en het was zwaar terrein. Het idee om dit op de fiets te doen liet ik varen en ik huurde een brommer. Door de stromende regen ging ik op weg. Het park zelf is niet bijster spectaculair, en wat ik zag had ik ook al eerder gezien, maar het was desondanks mooi. Volledig groene heuvelwanden omhuld door mistflarden met hier en daar een kleine waterval. Wat het echt de moeite waard maakt is de Paradise Cave. Ruim een uur liep ik rond in dit majestueuze onderaardse gewelf en verbaasde me over zoveel pracht. Nauwelijks gehinderd door andere toeristen liep ik door een sprookjesachtige wereld vol bloedstollend mooi, kleurrijk gesteente, over een houten looppad boven waterpoelen. Zelden zag ik zoiets moois. Ik waande me in een compleet andere wereld.
De volgende dag hing ik de gehele dag in het restaurant. Overal waar ik kwam bracht ik veel tijd door in mijn kamer maar niet hier. Want het was heerlijk om in het restaurant te zitten. Ik begon heel erg tot rust te komen. Als ik voorheen na een dag of tien fietsen in een hostel aankwam dan was er zelden rust. Dan stelde ik een lijst op met alle dingen die gebeuren moesten: reparaties, emails verzenden, blog bijwerken, online backups maken van foto's en documenten, benodigdheden voor het vervolg van de reis zien te vinden, een visum regelen. Niet zelden had ik een lijst met 20 à 30 punten. Maar de trajecten tussen twee douches waren korter geworden en de avonden langer. En hier in dit restaurant werkte ik aan de dingen die iedere keer waren uitgesteld naar de volgende lijst. En nu was ik er doorheen. De onrust van weleer, een overblijfsel uit mijn leven in Nederland, was verdwenen. Ik kon een boek gaan lezen. Tv kijken. Maar in plaats daarvan sprak ik uren met de Franse zielsverwant Catherine.
'Ben je veranderd?', vroeg ze.
'Ik denk dat ik eerder een uitvergroting ben geworden van mezelf', antwoordde ik.
'Ik kan het niet beoordelen, maar waarschijnlijk zie je de geleidelijke verandering niet. Waarschijnlijk zullen je vrienden vinden dat je veranderd bent'.
Het vergt enig geduld, maar nieuwsgierig zie ik dit aspect van mijn rentree in Nederland tegemoet.
Ik sprak met Ben, één van de eigenaren van dit hostel. Met een paar anderen had hij hier de Farmstay opgezet, een guesthouse op het platteland. Door het grote succes hadden ze een tweede vestiging geopend, daar waar we ons nu bevonden. Deze vestiging was nu voor de lagere budgetten, de dorm rooms in de Farmstay waren verbouwd tot suites.
'We wilden gewoon wat leven brengen in deze regio', zei hij enthousiast.
En ik zakte door met de Nederlandse Tom. Toen het personeel sliep plunderden we de biervoorraad maar hielden ook netjes onze rekeningen bij.
En toen was ik klaar. Dit was een van de heerlijkste plaatsen waar ik verbleven had maar ik had nu het gehele oevre van U2, Eddie Vedder en Dire Straits vijf keer gehoord en nog een dag zitten in het restaurant kwam me wat onnodig voor dus laadde ik de bagage op mijn fiets en vertrok. Maar niet voordat ik nog wat laatste foto's genomen had. En het spontane poppetje achter de bar liet me niet vertrekken voordat we samen vereeuwigd waren.
Het had al die dagen zwaar geregend, maar vandaag zat er verbetering in. Ik had een pinautomaat gevonden in het dorp dat ik verliet, maar geen eten voor onderweg. Ik had geleefd van wat het restaurant te bieden had. Ik was dus aangewezen op wat ik onderweg tegenkwam, maar dat was ronduit treurig. Er was hier nog minder verkrijgbaar dan in Laos. En veel restaurants trof ik ook niet op mijn route. En ik wist nog steeds niet wat ik met de mensen aanmoest. Vietnamezen kunnen op zijn zachtst gezegd wat eigenaardig uit de hoek komen. Regelmatig klonken hun woorden als gekwaak. Als ik 'Hello' riep als reactie op hun begroeting vond men dat vaak enorm hilarisch. Vaak volgde er nog iets onnavolgbaars, of iets volkomen onvolgbaars. En ook dat was dan weer hilarisch. Ik zal het alsvolgt illustreren. Ik maak hierbij gebruik van de karakters met de welluidende Vietnamese namen Phuc Hyu, Hyu Sac, Dem Hyu en Mai Ehs. Eén van de begroetingen vanaf de weg klonk ongeveer zo:
Phuc Hyu: 'HELLO!'
Ik: 'Hello'
Zij allen: 'Hahahaha'
Hyu Sac: 'Kwáááák kwáááák kwáááák'
Zij allen: 'Hahahaha'
Dem Hyu: 'Woeiiiiiii! Helluuuuuuuuu!'
Mai Ehs: 'Hitler'
Ik moet zeggen dat dit type reacties gaandeweg verdwenen. Misschien had het te maken met het feit dat ik het voorheen communistische Noord-Vietnam verliet en het voormalige pro-Amerikaanse Zuid-Vietnam binnenreed. De reacties werden normaler en sloegen soms door in de andere richting. Zo sprak een brommerrijder me aan met de volgende woorden: 'Good afternoon, Sir. Can I be of any help? Are you fine?'.
Ik vond geen slaapplaats die dag. Maar ik moest er wel één hebben. In het donker reed ik een boomgaard in, zette mijn tent op, at een laatste rijstcrackerblok in de duisternis en merkte dat er schrikbarend dichtbij een karaoke opgestart werd. Karaoke is volksvermaak nummer één in deze regio. Werkelijk niemand kan zingen, het is altijd een soort loeien. Soms had ik het idee dat folteringen hier deel uitmaken van een karaoke. Ik deed mijn oordoppen in en stond om half zes weer aan de weg te wachten tot het licht genoeg was. Wederom was ik door mijn vroege start vroeg op mijn volgende bestemming: de stad Hué. Ik hoopte dat het backpackershostel dat ik op het oog had net zo om te juichen was als de vorige, maar ik kwam van een koude kermis thuis. Helaas had ik al betaald voordat ik doorkreeg waar ik beland was. Dit was weer zo'n plek die waarschijnlijk met hoofdletters in de Lonely Planet gids stond. Het restaurant was vol. Alles kakelde door elkaar. Ik sliep met 12 anderen op een kamer. Of laat ik het zo zeggen: ik sliep niet, met 12 anderen op een kamer. Toen ik 's avonds wilde eten was er geen enkele tafel vrij. Dat was niet erg, de prijzen lagen hier toch veel te hoog. Ik vluchtte naar een nabijgelegen restaurant en deed dat ook de dag erna. Ik was zo min mogelijk in het hostel. Iedereen liep elkaar in de weg.
De toeristische trekpleisters liet ik hier aan me voorbij gaan. Ik was meer geïnteresseerd in de lokale supermarkt. Ik wilde minder afhankelijk zijn van wat ik onderweg aantrof dus liep ik met 4 plastic zakken vol praktisch voer de deur uit. De volgende dag keek ik nog eens rond in het hostel. Eigenlijk was het een mooie plek. Het restaurant zag er gezellig uit, de houten veranda's met de grote luierstoelen waren perfect, over de muziek was nagedacht, het personeel was leuk.... Maar het was veel te druk. Waar in de vorige plaats manager Michael mij hartelijk ontvangen had, zo ontdekte ik hier pas bij vertrek dat de westerling die altijd bij de bar te vinden was de manager was. Typerend voor de onpersoonlijke sfeer. Doodzonde. Gemiste kans.
Ik ging weer de weg op. De voorzieningen langs de weg waren met sprongen vooruitgegaan. Vietnam is zeer toeristisch, en ook onderweg zag ik vele westerlingen, rijdend op gehuurde brommers. De weg waarop ik reed was ook bij autochtonen populair. Ik was vaak gewaarschuwd voor deze drukke route langs de kust, maar ik denk dat ik inmiddels gehard ben. Er werd veel getoeterd, maar lang niet zoveel als in China dus het viel me niet zo op. Soms werd mijn aandacht getrokken langs de kant van de weg maar lang niet zoveel als in Oezbekistan. Het was druk, maar lang niet zo druk als in de grote Turkse steden. De weg was vlak en ik zoefde voorwaarts en het lukte me zowaar om weg te dromen. Dat Vietnam, dat beviel me wel. Ik begon het steeds leuker te vinden. Hoe had ik ooit aan dit land kunnen twijfelen? Ik had een tussenstop in Da Nang, een drukke stad. Dit was andere koek. Hier was geen tijd voor gedroom, want hier moest ik me staande houden in het verkeer. Vergeet de auto's, die zijn er niet zoveel. Iedereen rijdt hier brommer. Ik reed hier in een monsterlijke stoet brommers. Zolang je met de stroom meerijdt is er niets aan de hand. Linksaf slaan, dat is de uitdaging. Ik nam een hotelkamer. Eindelijk weer een kamer voor mezelf. Dat deed ik hier en dat zou ik ook in de volgende plaats, Hoi An, doen. Want na de ervaring in Hué had ik even niet zo'n trek meer in dorm rooms. Hoi An was nog maar 30 km fietsen, dus daar was ik de volgende dag al rond het middaguur. Een middag en avond rondsnuffelen en dan de volgende dag eventueel weer verder, dat was het idee. Maar het pakte anders uit. Ik was direct gecharmeerd van deze plaats. De steegjes met lampionnen als straatverlichting, de kanalen met gekleurde houten boten, de bruggen, de kades met de vele stijlvolle restaurants. Ik was op een bijzondere plaats gestuit. En ik voelde aankomen dat de fiets enige tijd gestald ging worden. Ik vond een prima hotelkamer voor weinig geld. Het had een eigen badkamer en een tv. Ik keek naar survivalprogramma's op Discovery en slenterde door het centrum van het plaatsje. Het was onmiskenbaar toeristisch, maar het had stijl. De rekken met ansichtkaarten en zonnebrandcrème domineerden het straatbeeld niet. Hier werden restaurants met karaktervol interieur afgewisseld met fotogalerijen, kunsthandels en muziek clinics. Tussen de gevels in gele pasteltint hingen luidsprekers die liftmuziek verspreidden. Het werd bijna eng. Ik waande me in een soort Hotel California: 'You can check out any time you like, but you can never leave'. Dat vertrekken werd ook aanzienlijk bemoeilijkt door de bierprijzen: ik dacht eerst dat het een vergissing moest zijn maar diverse restaurants boden bier aan voor 14 cent.
Ondertussen werken de hersenen ook door. Mijn geweten valt me lastig. Het knaagt flink de laatste tijd, want mijn reis is onherroepelijk veranderd en heeft een heel ander karakter gekregen. Ik heb het gevoel dat ik mijn grote avontuur kwijt ben. Dat het gedaan is met de spannende uitdagingen. Noodgedwongen rijd ik van guesthouse naar hostel naar hotel. Veel vaker dan voorheen zit ik op een terras, ben ik gewoon één van de vele toeristen. Dat wist ik vantevoren, maar in de praktijk moet ik wennen aan de overgang. Vooraf leek me dit de meest interessante regio op de hele aardbol. En dit is ook een boeiend stuk aarde, maar..... tsja, ik mis de leegte. De hitte. En het duurt nog zo lang voor het verandert, niet eerder dan in Australië heb ik de omgeving weer voor mezelf. Het is verwarrend, maar ondertussen geniet ik wel van de onbezorgdheid van het bestaan hier. En over het vervolg hoef ik me eigenlijk ook geen zorgen te maken. Als het me niet meer bevalt schroef ik met het grootste gemak het tempo op om eerder op die godvergeten verschroeide plak aarde te zijn die daar down under in de zee is gekwakt.
-
19 Maart 2014 - 17:49
Anita:
Hoi Richard,
ben erg nieuwsgierig geworden naar je mooie ondergrondse ervaring. Ik ken alleen de Efteling en .... ben best jaloers op jou. Vond dit deel van je verhaal erg leuk en 'k hoop dat je geweten je ook af en toe met rust laat.
Groetjes en heel veel succes,
Anita
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley