De ongebeurtenisvolheid van Quintana Roo
Door: Richard van Dijke
Blijf op de hoogte en volg Richard
18 April 2018 | Mexico, Chetumal
Mijn tijd in Peru duurde al veel langer dan ik vooraf gepland had en nu moest ik ook nog anderhalve week wachten op mijn vlucht naar Mexico. Maar dat kwam me eigenlijk helemaal niet slecht uit want ik zat erg ruim in mijn tijd vanwege het feit dat diverse regio’s door overvloedige regenval waren komen te vervallen. Als ik ook mijn Mexicaanse route uit zou breiden door niet alleen over schiereiland Baja California te fietsen maar ook een groot deel over het vasteland dan zat ik weer helemaal op schema, en dat betekende voor de komende maanden een grotere kans op warm weer, en ik hou van warm weer. Ik paste ervoor om in Lima te wachten op mijn vlucht naar Cancún dus ging ik een extra tochtje maken. Het leek me interessant om te zien hoe ik anno nu de Andes zou ervaren, nu ik zo positief was geraakt over Peru tijdens mijn tweede bezoek. Ik koos een weg uit die me omhoog zou leiden, helemaal van zeeniveau tot ver boven de 4000m, en afhankelijk van mijn snelheid en energie zou ik daar boven wel zien hoe ik verder ging; ik had meerdere opties.
Die tocht ging ik natuurlijk niet maken met mijn versleten banden waarmee ik nét Lima had weten te halen en dus ging ik na mijn start direct op zoek naar een fietsenwinkel, of een willekeurige andere winkel die fietsbanden verkocht. Dat bleek nogal een opgave te zijn. Lima lijkt geen fietsenwinkel te hebben met kwaliteitsmerken. Lima lijkt überhaupt geen fietsenwinkel te hebben. Ik leek aangewezen op een verzameling kleine nerinkjes, meer een overdekte markt, en moest me uiteindelijk tevreden stellen met twee goedkope Chinese banden. Maar voorlopig was ik gered. Ik lunchte in het groen van een rotonde en genoot van het geluidsspektakel om me heen. Eén persoon had een fluitje, alle anderen hadden een claxon en dat leverde een indrukwekkende symfonie op. Hierna had ik nog 24 km lang bussen, taxi’s en minibussen voor en naast me die naar rechts doken, remden en weer invoegden zonder gebruikmaking van enige spiegel, en daarna lag Lima, dat nooit echt mooi of interessant was, achter me. Ik reed door landbouwgebieden en gehuchten, en na het verdwijnen van de hotels die hun kamers per uur verhuurden bleef er nauwelijks accommodatie over, maar toch vond ik aan het eind van de dag een ‘hospedaje’ in het platteland, met schapen in de tuin en een mooie kamer.
Ik stond om zes uur op met een missie. Als ik ooit de kans had om mijn grootste dagklim ooit, 2246m, te verbeteren dan was het op deze dag, nu ik uiteindelijk naar ruim 4000m hoogte moest rijden. Ik ging een poging wagen. Ik zat op 500m en zette mijn zinnen op het plaatsje Canta, op 2700m. Met enkele tussentijdse dalingen moest het mogelijk zijn mijn eerdere klim in 2015 naar de Boliviaanse hoogvlakte te overtreffen. Ik moest geduld hebben want de weg steeg nauwelijks in de eerste uren; ik zat al vlot halverwege de afstand, maar op nog maar op 1/5 van de klim. Na 1400m klimmen werd het erg zwaar. Was de helling zo steil of waren mijn benen nog niet zo krachtig na de rustperiode in Lima? Klimmen gaat immers het beste na een paar dagen ‘warmdraaien’. De zon verdween, de temperatuur daalde, het begon licht te regenen en er kwam mist opzetten. Met de dichte begroeiing om me heen waande ik me even in Vietnam. Bij 1900m leek de koek op, die laatste 350m leken er echt niet meer in te zitten. Ik nam me voor te stoppen zodra er een hospedaje op mijn pad kwam. Onmiddellijk verscheen er een hospedaje. Ik twijfelde geen moment en reed door. Ik was aan het einde van mijn Latijn en in die toestand reed ik door, alsmaar door. Tot ik 2100m geklommen had. Op dat moment was er een psychologische grens overschreden. Nog één nieuw honderdtal, en dan nog maar 47m; ik wist dat ik het ging halen en dat gaf een boost. En zo overschreed ik, druipend van het vocht, dan toch dat oude record, en ik was blij. Maar nu moest ik verder, want ik was nog niet in Canta. De regen had me koel gehouden maar nu moest ik toch echt een regenjas aan en omdat het donker werd deed ik direct een fluorescerend hesje aan en zette een knipperend lampje achterop de fiets. Ik klom nóg 100m en er volgde nog een dwaaltocht door steile straten langs diverse vormen van accommodatie. De teller bleef staan bij 2389m toen ik een betaalbare kamer vond. Er was één probleem: er was geen ruimte voor de fiets, die moest in de straat staan. Ik vroeg of ik ‘m niet op de kamer kon zetten. Dat kon, als ik ‘m door het nauwe trapgat kon krijgen. Het was een extra uitdaging na de inspanningen van deze dag, maar ik slaagde erin. Ik was wel toe aan een warme douche maar het bleek dat ik die twee uur vantevoren aan moest vragen. Dat gaf me de tijd om te eten in het dorp. In een klein restaurant at ik ‘aeropuerto’ (vliegveld): een berg bami met groente en vlees. Na de douche stond ik op de koude tegels en wilde ik de tropische warmte terug.
In de ochtend had ik een mooi zicht vanuit mijn slaapkamerraam (zie foto). Ik realiseerde me wat een immens verschil het was tussen hier liggen, in een comfortabele kamer, en buiten in een tent, zoals ik tijdens mijn vorige bezoek aan de Peruaanse Andes zo vaak deed, in de kou, met natte kleding en misschien wel mensen met slechte bedoelingen in de buurt. Goede accommodatie zorgde voor meer gemoedsrust. Op de markt kocht ik een authentieke kaas, in de vorm van een taart, en een grote zak broodjes, en ik ging weer op weg. Wat was er mogelijk deze dag? Wat was verstandig? Was het slim om in één dag van 2700m hoogte naar 4600m hoogte te rijden, of was dat vragen om hoogteziekte? Ik ging het proberen, en aankijken. Maar deze dag ging het moeizaam; bij de (late) lunch zat ik nog maar 700m hoger. Die lunch had ik in Cullhuay, nadat ik wat aanvullende boodschappen had gedaan. Eén ding begon me op te vallen en ik vond dat ronduit vervelend: veel mensen waren niet eerlijk. Ik reed al een poosje in Peru rond, kende de prijzen en hield een redelijke marge aan voor prijzen in afgelegen gebieden. Ik wist dus vrij goed wanneer mensen mij probeerden te belazeren en dat gebeurde me te vaak. Aan de kust overkwam me dat nooit.
Na Cullhuay eindigde het asfalt, en het ging al zo moeizaam. Ik passeerde de boomgrens en toen ik op 4000m hoogte zat waren er alleen nog vlaktes met vee. Deze dag moest ik wildkamperen want er lag geen dorp op mijn route aan het eind van de dag. Ik verliet de hoofdweg en zette de tent op langs een verlaten pad. Het lukte niet om ergens volledig uit het zicht te liggen, vanaf iedere positie waren in de heuvels om me heen wegen en boerderijen zichtbaar. Uiteindelijk klom ik deze dag maar 1400m. Geen moment had ik last van de hoogte, geen ademnood en slaapproblemen deze keer, maar wel brak er een verkoudheid door en had ik een grieperig gevoel.
In de ochtend werd het er niet beter op. Weinig energie en ook nog buikloop. Was verder klimmen verstandig of moest ik teruggaan? Ik ging toch proberen verder te komen. Dat viel niet mee, na iedere 15m klimmen pauzeerde ik enkele minuten om weer op krachten te komen. Ik verheugde me op de bergmeren die op het programma stonden, maar raakte teleurgesteld toen ik de grote horden toeristen zag. Wat me wél aanstond was dat deze mensen zoveel plezier hadden terwijl er, bezien met een westerse blik, geen fluit te beleven was. Er waren meren met daaromheen weiden. Punt. Oh, en één uit wrakhout opgetrokken eettentje. Toch maakten mensen eindeloos, in alle mogelijke groepssamenstellingen die ze maar konden verzinnen, lachend selfies en leken de tijd van hun leven te hebben, alsof dit het meest fantastische pretpark was waar ze ooit geweest waren. En ik modderde voort. Ik kwam aan bij een meertje dat ik voor mezelf had. Ik zag de weg verderop omhoog gaan en ik besloot niet verder te gaan. Ik trok dit niet meer. Ik lunchte bij het meer, dat wil zeggen: ik kreeg twee kleine broodjes naar binnen en toen… toen ging ik toch maar weer verder. Het was nog maar twee km naar een afslag. Daar kon ik oostwaarts (en dus stoppen met klimmen) en dan na enkele tientallen kms weer terugrollen naar Lima. Dat was alleszins interessanter dan ter plaatse omdraaien en terugrollen naar Lima, over dezelfde weg als waarover ik gekomen was. Het betekende wel dat ik mijn Andesroute van destijds niet zou ‘aantikken’, dat had me eigenlijk wel leuk geleken, maar het was niet anders. Ik ploeterde verder en als je dat maar lang genoeg doet houdt het een keer op. Dan ben je er. En zo nam ik de afslag en reed door een waterrijk gebied, met weiden en schapen. Eerst was ik nog blij dat ik weer stukken rechtuit reed en soms zelfs naar beneden reed, daarna begon ik het jammer te vinden dat zelfs op deze grote hoogte al het land privégrond is. Waar waren de leegtes? Met een laatste krachtsinspanning bereikte ik Marcapomacocha (Nu uitspreken! Snel! Twintig keer!) en nam een kamer in het enige hotel. Ik stortte in en sliep twee uur. Daarna raapte ik mezelf op, verruilde de warmte van mijn slaapzak voor de vreselijke kou die in de kamer hing en dwong mezelf iets te eten. Ik wist dat ik vermoeid was maar had geen idee gehad dat ik er weer zó aan toe was. Opnieuw een uitputting. Ik probeerde voldoende te eten om aan te sterken maar dat werkte averechts, mijn lijf kon het niet aan en ik bracht de nacht grotendeels op het toilet door, tot ver na zonsopgang. Het toonde maar weer aan dat ik steeds kwetsbaarder werd. Ik fietste al permanent rond met een lap voor mijn mond om uitdroging en inscheuring van mijn lippen te voorkomen, met ingesmeerde neus tegen verbranding, met altijd een hoed of helm op om een zonnesteek te voorkomen, dagelijks stretchend om rugklachten tegen te gaan. Niets van dat alles was nodig toen ik in 2013 vertrok. Toen ik fluitend over de Alpen reed. Inmiddels trek ik ook een klim van 2300m al niet meer, zo lijkt het.
Hoe lang ging ik hier vastzitten, was ik op tijd terug in Lima? Misschien kon ik met pillen mijn ingewanden stilleggen en met het beetje energie dat ik weer had toch weer een stuk fietsen. Ik bezocht het medisch centrum naast het hotel en kreeg medicatie mee. Maar ik was niet voldoende opgelapt toen het erop aankwam en dus moest ik mijn verblijf verlengen.
Na een volle dag rust had ik niet eens zoveel méér energie maar ik kreeg ook het idee dat ik van het vele liggen niet frisser werd. Het toiletbezoek had een normale frequentie aangenomen en dat maakte de weg vrij voor een vertrek. Het was 20 graden en ik reed weg in een shirt, twee sweaters en een regenjas en dat voelde aangenaam warm. Al snel was ik bij de afslag naar het zuiden, naar de kust. Ik had weer het naïeve idee gehad dat dat betekende dat ik naar beneden ging rollen, maar ik bevond me in een volledig door bergen omgeven vallei en moest daar eerst uitklimmen. Pas toen ik zicht kreeg op de haarspeldbochten en de kleine voertuigen die hoog boven me een hoek omgingen kreeg ik een zuiver beeld van wat me te wachten stond, maar de lichaamsbeweging gaf me energie. De zon maakte plaats voor hagel en regen, maar mijn vechtlust was terug en ik liet me niet weerhouden. Op 4590m was ik bij de top aanbeland en ik was nu dan echt de schapen- én lamagrens gepasseerd, hier was alleen nog gesteente en mos. In 5 °C daalde ik af, met mijn Boliviaanse chica-handschoenen die bij nader inzien net even te delicaat waren voor dit soort expedities en langzaam uitscheurden. Ik hobbelde over gravel, daalde honderden meters af en bereikte na een uur het asfalt, en ik schrok van het vele verkeer. In Casapalca, een lawaaiig, naargeestig dorp, vond ik een kamer. Er werd wifi beloofd maar tijdens de kamerbezichtiging kreeg ik geen enkel signaal. ‘Als je het wachtwoord invoert dan werkt het’, zei de mevrouw. Wist ze niet beter of was ze de volgende die me wilde belazeren? Ik rolde door naar de volgende plaats, Chicla, een kleurrijk bergdorp en een verademing na het voorgaande dorp. Mijn kamer hier was geen verademing. Sterker nog, ik kon er niet prettig ademen want er was gerookt, alleen had ik dat net te laat ontdekt. Gelukkig mocht ik van kamer wisselen. Longklachten bij onzuivere lucht, die kunnen ook nog in het rijtje kwetsbaarheden. En zo veranderden de prioriteiten snel. Was ik eerst op zoek naar wifi en een warme douche, nu had ik een kamer waar niet eens stroom was maar dat boeide me niet, ik had schone lucht. Ik was vanmiddag 1100m afgedaald en dat betekende dat de kamertemperatuur weer boven de 10 graden lag en dat was een welkome wijziging. Ik voelde me goed en vroeg me af hoe ik me gevoeld had als ik nog een dag in mijn ziekbed gelegen had.
Ik at maar liefst vijf broodjes en daarmee was mijn eetlust terug. Ik reed Chicla uit en stuitte op een file. Deels kon ik erlangs en toen de stroom weer in beweging kwam voegde ik in want ik rolde met 30 km/u naar beneden en reed even snel als de rest. Toen volgde er een klein avontuur. Er was een donkere tunnel van 500m. Wat nu? Ik besloot door te rijden. Ik hoefde alleen de rode lichten voor me te volgen en de vrachtwagen achter me wist dat ik voor ‘m zat, dus ik ging er vanuit dat de chauffeur afstand zou houden. Het werd een spannend ritje met een schokkend einde, want net toen ik weer in het licht reed week mijn voorganger uit naar links en zag ik het gat in de weg van 8 cm diep en een meter lang. Met gemak reed ik erlangs maar wat als deze put in die donkere tunnel had gelegen? Brr. Het drukke vrachtverkeer op deze weg zonder vluchtstrook nam wat af en zo kon ik meer om me heen kijken, naar de imposante bergen om me heen, dichtbij, steil en hoog. Ik vloog langs aardige dorpjes maar stopte niet om rond te kijken, soms gedwongen door het verkeer, soms aangemoedigd om door te rijden door mijn snelheid. Met een rivier als rode draad daalde ik verder af, met meer en meer bewoning om me heen in een steeds warmer wordende omgeving. En toen was er een verdacht geluid. Een gebroken spaak? Ik stopte en keek en inderdaad, daar hing een spaak los. Maar hij was intact! Dat kon maar één ding betekenen: dat er een stuk van de naaf afgebroken was. Ik had het eerder meegemaakt in Australië. Ik verwijderde twee losse spaken en lijnde het wiel opnieuw uit. Destijds kon ik er mee blijven rijden en hoopte dat dat nu ook zou lukken. Ik reed door naar Chosica en was hemelsbreed nog maar 45 km van Lima verwijderd. Dat bewaarde ik tot de volgende dag en ik stopte. Die volgende dag was een speciale dag. Een jubileumdag. Het was al weer vijf jaar geleden dat ik vertrok.
In Lima wachtte me een hartelijke ontvangst en ik kreeg mijn kamer weer terug. Eerder was ik intern verhuisd naar een goedkopere kamer op een stillere verdieping en ik was er aan gehecht geraakt. Ik toog naar de supermarkt voor een jubileumtaartje maar die was niet meer verkrijgbaar en dus werd het een bak ijs. En toen gebeurde er iets geks. Ik verdwaalde. Wat was er namelijk aan de hand? Het huis met de tekst op de muur die voor mij diende als oriëntatiepunt, als teken dat ik linksaf moest slaan, was afgebroken. En dus liep ik rechtdoor. Dan ben je ácht dagen weg, en dan is de omgeving al niet meer hetzelfde. Gelukkig was ik terug op mijn kamer voor ik een bak milkshake had.
Er haperden drie dingen. Twee daarvan meldde ik eerder. Ten eerste mijn schoenen. Máánden geleden in Argentinië vielen er gaten in mijn zolen. Pas in Chili kocht ik nieuwe maar bleef stiekem mijn oude gebruiken, om te zien wanneer ze het écht begaven. Ik zou het nooit weten. Ik liep er op tot de huidige dag, maar ging ze niet meer meenemen naar Mexico. Ten tweede mijn rug. Héél langzaam trad er verbetering op, ik deed veel extra oefeningen ter versterking van mijn onderrug maar vreesde de vlucht naar Mexico: kon ik 6,5 + 2 uur in een vliegtuig zitten zonder pijn? Ten derde was er mijn telefoon. Die reageerde soms niet meer op schermaanrakingen en liep soms vast. Tegen beter weten in hoopte ik dat de mankementen verdwenen, ik ging er in Lima in ieder geval niets meer aan laten doen.
Officieel vraagt Mexico om een ‘return ticket’ bij binnenkomst. Het was niet mijn plan Mexico vliegend te verlaten; ik had zeker geen ticket het land uit. Het leek me echter beter er wel één te hebben. Mexico zelf zal er niet om vragen maar luchtvaartmaatschappijen weigeren soms je te vervoeren als je geen bewijs hebt dat je het land weer verlaat, omdat zij voor de kosten opdraaien als een land je weigert. Gelukkig zijn er online diensten die een ticket voor je kunnen regelen en voor 12 dollar had ik in 5 minuten een ticket van Bestonwardticket, 48 uur geldig, daarna cancellen zij de vlucht. De kans dat er daadwerkelijk om gevraagd zou worden was minimaal, maar beter veilig dan sorry. In bezit van een heen- en terugvlucht fietste ik naar de luchthaven. Zelden was het reisscenario zo relaxed: om 12 uur het hotel verlaten voor een vlucht in de middag, 10 minuten fietsen naar de luchthaven, geen vereisten met betrekking tot het verpakken van de fiets en een tarief van $36 voor fietsvervoer. Toch werden er een paar hindernissen opgeworpen. Ik mocht de vertrekhal niet in met bepakte fiets. De fiets mocht alleen naar binnen in vervoerbare toestand. En dus maakte ik buiten in de volle zon mijn fiets en bagage reisklaar; de fiets in een hoes en folie, de bagage in een ‘flight bag’ en folie. Bij het inchecken waren er twee verrassingen. Allereerst vroeg Interjet wel dégelijk om een vlucht Mexico uit, dus dat was één van mijn bestbestede tientjes ooit, en ten tweede werd mijn bagage niet doorgelabeld naar Cancún en mocht ik op de luchthaven van Mexico-Stad zelf gaan zeulen. En dat zou ik weten.
Dag Peru. Mijn tweede verblijf was toch een stuk leuker dan het eerste. Maar ik begrijp mijn negativiteit tijdens het vorige verblijf wel. Want ik wist nu weer hoe het voelde om die zware routes te rijden over gravel, hoe een uitputting voelt, en hoe kleine irritaties dan snel groter worden, zoals het gebrek aan vrijheid, lekke banden, honden en geclaxonneer. Nee, de Peruaanse Andes mogen ze houden, geef mij de kust maar.
Ik zei Zuid-Amerika vaarwel. Met de intentie om in de herfst terug te keren. Ik moet tenslotte nog naar Suriname, hè.
Mijn rug deed helemaal niet lastig. De douane ook niet. Ik had braaf een fictief verblijfadres genoteerd op het immigratieformulier want immigratieformulieren en douanebeambten kunnen niet tegen de onzekerheden van een zwervend bestaan en ik kreeg maar liefst 180 dagen. Een andere man deed wél moeilijk. Ik mocht niet verder met mijn trolley, ik moest hem afstaan. Ik zei dat ik niet zonder kon, dat ik mijn bagage en fiets niet kon tillen. Maar hij was onverbiddelijk. Ik was ook onverbiddelijk. Ik negeerde de man en duwde voort. Maar toen zag ik een agente naderen en het leek me verstandiger de trolley af te staan. Ik vroeg om een oplossing. Er was luchthavenpersoneel aanwezig dat bereid was me te helpen, maar wel ‘for a tip’. Ik werd kwaad. Was ik verdomme in Sierra Leone geland ofzo? Ik pakte de fiets op, liep er 25m mee en zette hem neer. Ik liep terug en pakte de bagagezak op, liep er 50m mee en zette hem neer. Ik liep terug en pakte de fiets op, liep er 50m mee en zette hem neer. Etcetera. Ik hoopte dat deze exercitie niet te lang ging duren, maar was na een paar honderd meter ongemerkt al voorbij de incheckbalie gelopen. Ik liep een klein stukje terug. Mijn perspectief was niet best. Er waren geen stoelen, ik was bijna compleet immobiel, er werd volop schoongemaakt met lawaaiige machines en hier moest ik een volle nacht verblijven. Zittend op een stang rond een zuil maakte ik notities en luisterde muziek. Achteraf viel het mee.
Op mijn tweede vlucht zat ik rechts naast een voetvibriste: de jongedame naast me had haar linkerbeen over haar rechter geslagen en vibreerde naar hartelust met haar linkervoet. Twee uur lang knikte haar voet ja en schudde nee. Daarna was ik in Cancún en zette ik mijn eerste voet op Noord-Amerikaanse bodem.
Er was niet eens een echte aankomsthal. Eigenlijk werd ik gewoon naar buiten gesluisd. Vlak voor de uitgang hield ik halt. Ik zocht een hoekje op, zette de fiets, die ongeschonden was, in elkaar, verdeelde de bagage weer over de fietstassen, kleedde me om achter de fiets en had eigenlijk nog water willen hebben en pesos, en eigenlijk ook een koffie, maar die mogelijkheden ontbraken of lagen achter me. En dus ging ik maar fietsen. Het was lekker warm, zo’n 35 à 40 graden. Daar reed ik dan, in een nieuwe wereld, na gedropt te zijn zoals ooit eerder in bv. Australië en IJsland. Deze keer was mijn omgeving niet zo imponerend. Asfalt, links dichte bebossing, rechts dichte bebossing en dat was het wel. En dat zou de eerste week nauwelijks meer veranderen. Ik moest zo’n 25 km fietsen naar Puerto Morelos, de eerste plaats op mijn kaart. Dat is best ver als je waterflessen leeg zijn. Maar ik werd gered door een 7 Eleven langs de weg. Ik kon er pinnen en kocht er een cola. Buiten at ik een laatste broodje uit de tas en iemand gaf me zomaar geld. Ik had weer energie en reed de afstand naar Puerto Morelos vol. Daar bevoorraadde ik me in een grote supermarkt, waar ik me half in Mexico en half in de VS waande, zoveel Amerikanen liepen er rond, en besloot maar meteen te blijven in deze plaats want de avond naderde. Er was veel accommodatie maar het betrof bijna uitsluitend appartementen die online of telefonisch gereserveerd konden worden. Het overige was (eveneens) duur, er was uiteindelijk slechts één hostel waar ik een bed kon betalen. Het werd echter bestierd door een naar wijf dat weigerde de kamer te tonen voor ik betaald had. Het was mijn enige kans op accommodatie maar ik heb zo mijn principes en het sekreet kon van mij de palmboom in. Ik reed verder en informeerde bij de politie maar daar kon men mij niet echt helpen. Ik wilde ook absoluut niet wildkamperen op mijn eerste nacht in een vreemd land dus bleef ik proberen. Ik raakte aan de praat met een groep jongens. Eén van hen zei dat ik het strand kon proberen. Het zou er veilig zijn, er zou zelfs security lopen. Ik had gelezen dat kamperen bij restaurants een optie is in Mexico dus combineerde ik die gegevens en reed naar het strand. Daar was een klein dorp met een plein en restaurants aan de kust en na een oriënterende wandeling over het strand waagde ik een kans bij één van de restaurants en vroeg of ik mijn tent op kon zetten op het stukje strand voor het restaurant. ‘Natuurlijk’, was het antwoord. Dat ging makkelijk! Ik pikte mijn fiets op van het plein, reed ‘m het strand op en zette de tent op. Het was al laat, ik at snel wat in de tent met uitzicht op zee (het restaurant ging helaas mijn budget te boven) en ging slapen.
De volgende dag was zoals de Engelsen dat noemen ‘uneventful’. Ongebeurtenisvol dus. Ik zei het al: asfalt, links bebossing, rechts bebossing. Tankstation hier, 7 Eleven daar. Maar de avond was wel spannend. Ik was in Tulúm en ik kon er weer geen betaalbare accommodatie vinden. Op mijn steeds brakker wordende telefoon kon ik nog net opzoeken waar het strand was. Toen volgde drie maal de melding ‘Android has stopped’ en dat waren zijn laatste woorden. Daar was ik mooi klaar mee. Geen wegenkaarten meer, geen camera, mijn administratie niet toegankelijk. Het was weer als reizen in de jaren 90, maar toen had ik tenminste nog een Lonely Planet-gids en een computerspel. Ik reed naar het strand, althans dat dacht ik. In werkelijkheid reed ik naar een schier ononderbroken reeks luxe restaurants en hotels die het strand volledig afschermden. Kilometers reed ik door, op zoek naar een herhaling van de vorige dag, naar een restaurant met een stukje grond voor een fietser met zijn tentje. Maar dit was allemaal veel te luxe, dit was een kansloze missie. Ik jakkerde maar door maar had toch ook nog oog voor de meest fantastische wijzen waarop sommige restaurant- en hoteltuinen waren gedecoreerd, alsof je in een avonturenfilm of bij een Expeditie Robinson-avondeliminatie was beland, met fakkels en touwladders en -bruggen en lianen en wat al niet. Ik reed door, tot ik in de duisternis terechtkwam en de zee nog steeds afgeschermd was. Teleurgesteld reed ik terug, al die kilometers, en op de verbindingsweg tussen stad en strand, met links en rechts omheinde bebossing, zag ik een gat in het hek voor het bos en dook erin. Wildkamperen was mijn enige resterende optie, en terwijl ik eerder gruwde van de gedachte in zo’n benauwd muggenbos te moeten slapen, werd ik nu blij van de gedachte gewoon mijn tent op te kunnen zetten, te kunnen eten en te kunnen slapen.
Net toen ik in de ochtend weer door het gat naar buiten wilde kwamen vier man met machetes en kettingzagen naar binnen lopen. Ze keken best raar op toen ze mij zagen. Ik vervolgde mijn weg. Ik zat nu met een dode telefoon, maar er was ook een lichtpuntje: ik had mijn rug zojuist genezen verklaard. Hij voelt nog wat gekweld bij het opstaan maar dat trekt steeds in korte tijd bij. Ik was blij dat er weinig te navigeren viel, ik hoefde alleen maar rechtdoor te rijden over route 307. Tulúm markeerde voorlopig het einde van toeristisch Mexico. Dat betekende dat de tankstations en 7 Elevens uit beeld verdwenen en er alleen nog maar weg en bos was. Mij wachtte derhalve een ongebeurtenisvolle dag en in de avond nam ik in Felipe Carillo Puerto mijn eerste douche sinds Lima in mijn eerste Mexicaanse hotel. Verder at ik chips en staarde voor me uit. Leven zonder telefoon, hoe ging dat ook weer? Na nog veel meer ongebeurtenisvolheid (al reden er nog enkele kms twee Letten met me mee die van Cancún naar Costa Rica fietsten) kwam ik aan in Chetumal. Een bed in een hostel leek ook hier de enige betaalbare optie, volgens booking.com althans; ik keek er een beetje tegenop om mijn kamer te moeten delen, maar het kan voordelen hebben, en zo ook nu. Ik maakte kennis met Alberto die tijdelijk werkzaam is in Chetumal tijdens de presidentsverkiezingen en hij gaf me een rondleiding door het centrum. Dit was een uithoek van Mexico, aan de andere kant van het water aan de zuidkant van de stad lag Belize. Chetumal lag feitelijk niet op mijn route maar het was mijn enige kans om op korte termijn naar mijn telefoon te laten kijken.
En dat is dan ook wat ik de volgende dag op het programma had staan. Ik zal het kort houden. Aan het eind van de dag volgde na een grondig onderzoek het onverbiddelijke oordeel. Er viel niets meer mee aan te vangen. Ik moest een nieuw exemplaar aanschaffen. Tijdens mijn oriëntatie de volgende dag zag ik behalve telefoons ook weer diverse wonderlijke kledingteksten. Op een delicaat jurkje in een winkel was ‘Fuck you’ geborduurd. Een stoer ventje had op zijn rug de sympathieke tekst ‘Er is een oplossing voor je problemen’. De jongen achter de receptie in het hostel, dat tevens een hotel was, droeg de tekst ‘Don’t know, don’t care’. Goede tekst voor achter een informatiebalie. Wat het hostel betreft: ik verzuimde vóór de middag mijn verblijf te verlengen en stond onverwacht op straat; mijn bed was online gereserveerd. Deze wending pakte heel goed uit want Alberto wist een goedkoop hotel en leidde me er naartoe. Voor nog geen 4 euro meer kreeg ik een ruime kamer en vroeg me af wat me bezield had twee nachten in die krappe kamer te slapen met vijf anderen in een hostel zonder keuken of gemeenschappelijke ruimte. Ik had bijna twee dagen feitelijk alleen buiten geleefd.
Ik schafte een nieuwe telefoon aan. Ik wilde betalen met mijn pinpas maar het euvel dat de kop opstak halverwege Argentinië speelde me nog steeds parten: betaalautomaten kunnen niet tegen de chip op de kaart. Nuttig ding, die chip. De dame achter de balie met wie ik nu te maken had had wel een héél onorthodoxe wijze om het probleem op te lossen. Ze probeerde de chip eraf te gummen. Ik zei dat ze dat moest laten. Straks kon ik ook geen geld meer pinnen. Ik was al ver genoeg van huis, er hoefde geen ellende bij. Ik betaalde cash en kreeg er een lokale simkaart bij. Ik kon er onbeperkt dingen mee doen zo begreep ik, maar na een uur was mijn internettegoed op dus het viel wel mee met dat onbeperkt. Er was mij veel aan gelegen weer bij mijn mail en bij mijn documenten te kunnen op OneDrive, maar Microsoft vond mijn locatie verdacht en wierp allerlei inlogbarrières op. Tot mijn afgrijzen leidden toegezonden verificatiecodes tot diverse foutmeldingen en permanente zandlopers en slechts via een kromme omweg kon ik uiteindelijk weer bij mijn bestanden en mijn post. Ik was weer online, zette bestanden lokaal en vulde ze aan, downloadde alle benodigde apps… de donkere wolk die enkele dagen boven mijn hoofd hing verdween en ik voelde me opgelucht. Er was nauwelijks materiaal verloren gegaan en ik kon weer verder. Lekker fietsen. Mét telefoon. Door Yucatan.
Oh nee, ik fiets niet door Yucatan. Deze provincie heet Quintana Roo. Ik dácht door Yucatan te gaan fietsen en op die manier langzaam mijn levensopdracht te voltooien, maar was abuis. Het zit zo: ik kan pas vredig sterven als ik alle locaties uit ‘Hit me with your rhythm stick’ van Ian Dury aangedaan heb, te weten Soedan, Japan, Milaan, Yucatan, Borneo, Bordeaux, Tiger Bay, Mandalay, Bombay en Santa Fe. Omdat ik geen haast heb met sterven doe ik kalm aan en dus dacht ik na Japan in 2016 nu mijn tweede locatie Yucatan aan te doen, maar helaas, ik vergiste mij en blijk er nogal ruim omheen te rijden. Dan maar eerst Santa Fe. Of toch Borneo?
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley