Met de fanfare mee naar boerenerf Peru
Door: Richard van Dijke
Blijf op de hoogte en volg Richard
19 Augustus 2015 | Peru, Abancay
Zo, deze episode liet wat langer op zich wachten dan gebruikelijk, maar ik was op vakantie. Augustus hè. En dingen liepen iets anders dan ik voor ogen had. Een lichamelijke verzwakking, douaneperikelen en een beoogde bijtankstad die om te huilen was.
Waar was ik? De lip. Ik vreesde echt dat ik een serieuze vorm van cheilitis had en dat er onherstelbaar aangetast of zelfs gemuteerd weefsel verwijderd moest worden om erger (lipkanker) te voorkomen. En zo'n ingreep laat je niet in de derde wereld uitvoeren, als zoiets uberhaupt mogelijk is, en dus was een terugkeer naar Nederland een mogelijk scenario. Het was ook niet niks waaraan ik mijn lippen had blootgesteld. Een gebied met de krachtigste winden ter wereld op de polen na, de droogste woestijn ter wereld, de koudste hoogvlakte. Maar ik bleef vaseline smeren, heel de dag en nacht door, en reed permanent met een buff voor mijn mond. En het hielp, de lip genas. Alleen nu is mijn mondhoek gescheurd. Ik hoop dat ook dat nog even verdwijnt.
Het meisje dat in het hostel in Sucre zo'n beetje alle werkzaamheden verrichtte en met de welluidende naam Inocencia gezegend was zag me sjouwen met mijn fietstassen. 'Ga je weg?', vroeg ze. Ik knikte.
'Nee, niet jij! Jij mag niet weg', zei ze, 'Ik wil mee! Maar dat kan niet want ik moet werken'. Er is zoveel leed in de wereld.
De hond van het hostel had intussen tegen mijn bepakte fiets gepist. Hij blafte me gedag en ik reed Sucre uit. De volgende stop zou de stad Cochabamba zijn en op de weg daar naartoe veranderde het karakter van mijn tocht. Links en rechts waren akkers, huizen en mensen. Deze etappe kende een kort, grappig moment en een lang vervelend moment. Het eerste betrof een lunch in een piepklein restaurant langs de weg. Er was alleen maar soep. Om er toch een maaltijd van te maken kreeg ik twee lunchpakketten van enkele aanwezige arbeiders; twee plastic bakken waarvan één met nog meer soep en één met rijst en groente en zeer smakelijk vlees. Het lange, vervelende moment betrof een bijzondere klim. Ik ben vele soorten wegdek gewend maar was niet voorbereid op de weg die ik nu af te leggen had. In Nederland staan ze bekend als 'kinderkopjes', grote keien die met passen en meten handmatig gelegd zijn en waar je als fietser alleen maar overheen kunt stuiteren. Wat een ontieglijk karwei moest het geweest zijn om hier in de bergen een pad van tientallen kilometers aan te leggen en wat een afschuwelijk ellendige weg had het opgeleverd. Voor dit soort momenten bewaar ik altijd een speciaal vrachtje muziek: muziek die ik tijdens een verblijf in een hostel heb gedownload naar mijn telefoon en die mogelijk in aanmerking komt voor de collectie op mijn mp3-speler. Ik beoordeel dan of deze nummers tijdens het fietsen daadwerkelijk motiverend werken. Op die manier vergeet ik even het abominabele wegdek. Maar de volgende dag was mijn muziek op maar het middeleeuwse keienpad nog niet en ik moest nog vier uur klotsen en stuiteren. De schaarse stukjes gravel tussendoor waren een weldaad en daarbuiten probeerde ik zoveel mogelijk door de berm te rijden. Na in totaal zo'n acht uur fietsen op dit wegdek was ik een kilometer of 40 verder en hield de ellende eindelijk op. Die avond vond ik in de voorstedelijke drukte van Cochabamba een stuk grond langs de weg waar restanten van bouwsels te vinden waren. Funderingen, overwoekerde muurtjes maar ook vlakke stukken grond. Overal waren mensen en honden behalve hier en ik vond een mooi plekje voor de tent. De honden waren wel hoorbaar. Met tientallen tegelijk blaften ze de avond vol maar om één uur was het stil en kon ik gaan slapen.
In Cochabamba had ik de grootste moeite om onderdak te vinden. Er was geen wifi, of de kamer was te duur. In één hostel maakte ik mee wat ik ooit eerder ook een keer in Vietnam en Thailand meemaakte: op mijn vraag of ik de kamer mocht zien volgde een 'Nee'. In dit geval was het onderdeel van het beleid van het hostel, zo waren de regels nu eenmaal. Ik heb ook regels. Als ik de kamer niet mag zien dan ga ik er vanuit dat er iets te verbergen valt en houdt het op. 'Kan ik 'm echt niet zien?, probeerde ik nog eens. 'Nee', zei de jongen van de receptie. 'Oké. Dag', zei ik en liet hem beduusd achter. Bij hostel nummer acht was het raak. Deze had wifi, was betaalbaar en ik kon mijn fiets kwijt. Maar na enige tijd bleek er iets raars te zijn met de kamer. Er hing een geur die me deed denken aan een vlooienband voor honden. Dat was nog te doen. Maar na enige tijd kwam daar een geur doorheen, een tamelijk hinderlijke strontlucht. Hier leek met niet al te veel succes een ongelukje weggemoffeld te zijn. Voor de zekerheid zou ik mijn eigen slaapzak gebruiken voor de nacht, ik vertrouwde het bed niet meer. Ik ging douchen maar dat kon ik uit mijn hoofd zetten, er was geen water. Ik ging de stad in en die was alleen maar druk en lawaaiig. In een restaurant at ik een bord koude patat. En het werd er niet beter op. Terug in de kamer, met het straatlawaai op de achtergrond, las ik het nieuws dat een voormalige medevrijwilliger van poppodium Baroeg zomaar in zijn slaap overleden was. Hij was 29 jaar. Een bijzondere jongen met een sterke interesse in oude, mysterieuze attributen, duisternis en macabere zaken. Hij ging er naar op zoek en vond het, in de architectuur, in de kunst, in oude ambachten, in de natuur. Zijn foto's van kastelen, bossen, bijzondere voorwerpen en antieke boeken plaatste hij op Facebook. Tot het lot op macabere wijze ingreep. Sanders kaars des levens, gepositioneerd op een zwarte, gotische kandelaar, werd abrupt uitgeblazen.
Ik was aangeslagen. Het kwam niet meer goed die dag.
Ik sliep tot halverwege de nacht. In de ochtend vertrok ik, nog even vuil als ik aankwam. Ik had in deze stad niets te zoeken. Ook hier waren protesten aan de gang net als eerder in Potosi, maar de straten waren toegankelijk. Ik verliet de stad en ging op weg naar La Paz.
Er moest gewerkt worden, er wachtte me een zware klim. Er was iets bijzonders aan deze route: overal zaten honden in de berm terwijl ik nergens boerderijen zag. Wat deden die beesten hier? En toen zag ik dat iemand vanuit een passerende auto voedsel naar een hond gooide. Ah, dat was het, deze honden waren afhankelijk geworden van het toerisme! Vroeger ging de reu uit jagen en de teef verzamelde bessen en zorgde voor de puppies, maar nu hingen ze allen lamlendig en passief in de berm, wachtend tot ze gevoerd werden. Stop met deze praktijken! Geef deze honden een hengel en leer ze opnieuw vissen zodat ze in hun eigen onderhoud kunnen voorzien! Of zoiets.
Steeds zag ik een bergwand voor me met een weg die erlangs omhoog kroop. Steeds als ik helemaal boven was lag er een nieuwe bergwand met een nieuwe weg omhoog. Het kostte veel energie maar ik had niet veel. Het schoot niet op. Soms waren er korte, steile afdalingen en daarna moest ik opnieuw omhoog. Ik haalde niet eens meer 50 km per dag. Ik moest vaak pauzeren op deze hoogte. Was ik langzaam bezig uitgeput te raken? Het was ook geen geringe hoogte waarop ik me bevond. Uiteindelijk zat ik op 4496 meter, niet eerder zat ik zo hoog. En toen volgde eindelijk een echte afdaling. Ik reed met 35 km/u naar beneden en kreeg te maken met een enorm onnozele hond. Woest kwam hij van een erf rennen en ik vreesde dat hij pal voor mijn wielen ging eindigen. Ik hield mijn stuur stevig vast en jawel, de hond sprong voor mijn wiel. Hij kreeg een forse opdonder; gelukkig ging mijn fiets gewoon rechtdoor. 'Waf!', zei de hond, wat mogelijk 'Lul!' betekende. Ik geloof niet dat hij er ernstig aan toe was.
De bergen liet ik achter me en ik kwam in een vlak landbouwgebied terecht. Kamperen kon ik hier vergeten. Aan het eind van de middag bereikte ik het dorp Caracollo. Er waren vier 'alojamientos', een eenvoudige vorm van accommodatie, maar drie ervan zagen eruit alsof ze voor het laatst gasten hadden gehad in de jaren 50. De vierde ook, maar daar stond tenminste nog een deur open. Ik liep naar binnen. Het leek meer op een pakhuis, maar er waren nog wel genummerde kamers te zien. Er was niemand. Ik riep een paar keer en ook nog een paar keer naar boven, want boven aan de trap was wat geluid, ik vond nog een bel waar ik op drukte, maar ik kreeg geen reactie. Ik reed het dorp uit om alsnog te kamperen maar stuitte plots op een modern hotel. Ik werd echter verwelkomd door vier woeste honden en vond het idee om in de buurt van vier blaffende mormels te slapen al niets, maar van het idee om je gasten op deze manier te verwelkomen knapte ik helemaal af en ik liet het hotel voor wat het was. Een kilometer verder vond ik in de schemering tussen de akkers een prachtig vlak ongebruikt terrein, alsof het voor me was gecreëerd. Ik zette de tent op en hoorde in de verte nog de klanken van de fanfare in het dorp. Oh, dat moet ik nog even uitleggen. Bolivianen zijn dol op fanfares. In iedere stad of dorp hoor je ze spelen op afgesloten binnenplaatsjes, maar soms wordt het hek geopend en worden ze losgelaten. Dan trekt het paraderende orkestje door de straten en geregeld trekken ze groepen bewoners in klederdracht aan die mee gaan marcheren.
Bij het geluid van de ochtendfanfare reed ik weer verder. Het vlakke terrein gaf me meer energie. De huizen hier zien er bijzonder uit. Niet qua bouwstijl, vaak zijn het huisjes van dikke, grijze, rechthoekige stenen met een rieten dak, maar vanwege de beschildering. Huizen dragen vaak de kleur, het logo en vaak ook een slogan van een telecomprovider. Is dat niet het geval dan zijn huizen bekliederd met een politieke voorkeur: de naam van een partij, de politicus waarop gestemd is of gaat worden en soms nog een korte leuze ('Meer werk!').
Ik reed langs veel dorpen zonder voorzieningen en had moeite voedsel te vinden. Het laatste dorp op de route vandaag kende geen accommodatie en dus moest ik weer kamperen in akkerland. In de schemering vond ik een stek maar toen de tent ongeveer stond en ik de haringen in de grond wilde slaan bleek de grond onder het kleine laagje aarde van steen te zijn. Ik kon alles weer inpakken en in het donker verder zoeken. Op een heuvel, maar toch uit het zicht, zette ik aan de rand van een akker alsnog de tent op.
Dertig km vóór La Paz begon het stadsleven al. Met van die personenbusjes die me sneden om passagiers te laden of lossen en weer optrokken als ik ze inhaalde en ter hoogte van de voorwielen was. Eenmaal in La Paz zat ik met een raadsel. Ik was in de stad, ik zat op 4100 meter hoogte, maar La Paz ligt op 3600 meter hoogte. Deugde mijn fietscomputer niet meer? Toch wel. Want ik keek een zijstraat in met een ongekend hoge hellingsgraad en staarde in een duizelingwekkende diepte. Het centrum van La Paz was vlakbij, maar wel 500 meter lager. Ik reed nog een stukje door en toen was het mijn beurt, ik moest afslaan en begon aan de afdaling. Eerst mild, met een spectaculair zicht op de enorme uitgestrektheid van deze stad over vele heuvels en dalen, en daarna veranderde de afdaling in een achtbaanrit. Hellingen van meer dan 20%, hellingen waar ik nooit meer tegenop zou komen terwijl ik de stad ooit via dezelfde kant weer zou moeten verlaten. Met geregeld dichtgeknepen remmen liet ik mezelf glijden. Fietsen was nog nooit zo spannend. Met flink wat vrijgekomen adrenaline kwam ik in het centrum terecht. Het vinden van een geschikte kamer leek weer een dagvullende bezigheid te worden maar ik werd weer eens gered.... door de Chinees! Zo vaak al hadden ze me voedsel en onderdak verschaft in Zuidoost-Azië met hun supermarkten en hotels en ook hier stond een Chinees hotel met alles wat ik nodig had, en meer, voor een mooie prijs.
La Paz bleek een zeer aangename slenterstad te zijn door al die variaties in hoogte, maar ook in breedte van de straten en in het type gebouwen. Ook op mijn kamer vermaakte ik me, en wel met het maken van plannen. Peru lag voor me en dit land kent diverse wat minder veilige zones. Aan mij de taak daar tussendoor te manoeuvreren. Bovendien was ik nu een half jaar onderweg in Zuid-Amerika. Over nog een half jaar zal er een nieuw plan moeten liggen voor een volgend avontuur en ook hierop begon ik mij te oriënteren. Bij een laatste wandeling door de stad was ik verdacht snel vermoeid. Toch voelde ik mij de volgende dag na een goede nachtrust en een warme douche fit genoeg om te vertrekken. Later zou ik toch nog een rekeningetje gepresenteerd krijgen.
Ik verliet La Paz via een geleidelijk stijgende autoweg. Een enorme omweg, maar zo hield ik de klim draaglijk.
Had ik in La Paz nog soep genuttigd gevolgd door een goede hoofdmaaltijd voor 0,75 euro, in het grensplaatsje Desaguadero vond ik een kamer voor 1,95. In geen enkel land waar ik doorheen gefietst had, had ik zo goed, zo gezond en zo veel gegeten als in Bolivia. En zelden gaf ik minder geld uit. Ik was deze dag vroeg gestopt met fietsen omdat ik gewaarschuwd was dat het aan de overkant van de rivier, in Peru, wat schimmig kon worden in de avond. En dus ging ik liever de volgende dag de grens over. In de avond keek ik vanuit mijn raam naar de fanfare in de straat. De volgende dag zei ik Bolivia vaarwel. Maar dat ging niet zonder slag of stoot. Eerst reed ik naar de verkeerde grensovergang. Ik dacht via de hoofdweg de grens te moeten passeren, drie km buiten het dorp, maar als fietser bleek ik toch over het sjofele bruggetje in het dorp te moeten. Eenmaal terug werd ik geconfronteerd met een absurd lange wachtrij om Bolivia uit te komen. Moest ik echt achteraan aansluiten, alleen voor een exit-stempeltje? En wat waren dat voor formulieren waar veel mensen mee liepen? Bij welk loket moest ik zijn? Nergens stond iets aangegeven. Iemand suggereerde dat als ik toch niet meer terugkwam in Bolivia, ik net zo goed zonder stempel naar de Peruaanse douane kon lopen. Dat leek me een strak plan. Dat scheelde me een paar uur wachten. Ik liep de brug over en trof een wachtrij bij de Peruaanse grens die zo absurd lang was dat ik erom moest lachen. Ik sloot achteraan aan en wachtte geduldig af. Het duurde uiteindelijk maar een uur en toen stond ik voor het loket. De beambte zocht zich een ongeluk in mijn paspoort. Waar was mijn Boliviaanse exit-stempel?
'Dit is Peru', zei ik, 'een Boliviaanse stempel is toch niet belangrijk?'
'Dat is héél belangrijk', zei hij en gaf mijn paspoort terug.
Anderhalf uur duurde de Boliviaanse rij. Een fanfare bood wat vermaak. De Peruaanse rij was inmiddels opgelost en ik kreeg nu direct mijn stempel. Ik regelde Peruaans geld en verliet de chaos van dit plaatsje.
Het Titicacameer is het hoogstgelegen meer ter wereld maar ter plaatse stelt dit gegeven weinig voor: het ligt gewoon op de bodem. Slechts sporadisch was hij in beeld, de weg liep niet vaak langs de oevers. Ik was bezig af te takelen. Ik was vermoeid en mijn ingewanden lagen overhoop. In het dorp Juli beleefde ik een zware nacht met buikloop en een vies toilet zonder bril. Het leek me verstandig een dag in dit dorp te blijven, maar dan zonder dat ik het toilet moest delen met anderen. Toen ik geen kamer kon vinden die aan mijn wensen voldeed waagde ik de gok en reed naar het volgende stadje, enkele tientallen kilometers verder. Versleten kwam ik aan in Ilave. Ik vond een geschikte kamer en nam de middag vrijaf. De volgende dag pakte ik mijn tassen in maar merkte dat ik nog geen energie had. Doorrijden en in het volgende plaatsje wederom halfdood op bed vallen kwam me wat zinloos voor. En dus nam ik nog een dag rust. Voor het eerst in meer dan een week functioneerde de binnenkant weer naar behoren. Ik volgde Feyenoord-Utrecht via een stream van Radio Rijnmond en keek video's op youtube. De volgende dag was ik weer fit genoeg maar ik werd zwaar op de proef gesteld. Er stond een afschuwelijke wind die me noodzaakte tot lopen. Later op de dag was fietsen weer goed mogelijk. Ik overnachtte in Puno en fietste weer verder. Ik doorkruiste de stad Juliaca en kampeerde voor het eerst in Peru. De wind bleef een probleem, en korststondig kwam er regen en hagel bij. De volgende dag weer dreigende bewolking. Afdalingen in natte kou. Een ondergesneeuwde tent. En altijd en eeuwig die stomvervelende akkers. Ik begon dit zo langzaam aan spuugzat te worden. Op hier en daar een zware klim na zat ik al sinds Sucre tussen de akkers. Ging dit ooit nog veranderen? Ik begon te verlangen naar een andere omgeving. Kon ik maar van deze hoogvlakte af glijden, hop, naar de Amazone. Ik wilde warmte, ik wilde weer zweten. Ik naderde de stad Cuzco en ik sliep in een hostel in een buitenwijk. Ik had die dag nog een lied gezongen op de melodie van 'Och was ik maar (bij moeder thuisgebleven)':
Och had ik maar een internetverbi-hinding
Dan was ik weer volledig up to date
En nu had ik een aangename kamer met wifi en zo ontdekte ik dat ik een vlucht naar de Amazone op mijn buik kon schrijven. Eén route was onbegaanbaar, de andere onveilig. Ik kon wel aan de andere kant de Andes verlaten, maar de Peruaanse kust sprak me vooralsnog niet aan.
Ondertussen was ik de caviagrens gepasseerd. In restaurants en winkels zag ik posters van caviafestivals met foto's van cavia's voor en na bereiding, aan het spit of op een bord, en vanaf dat moment stond in menig restaurant cavia op het menu. Voorlopig sloeg ik beleefd het aanbod af.
Het liefst liet ik me weer redden door de Chinees maar toen ik het centrum van Cuzco binnenreed wist ik al snel dat ik geen Chinees hotel zou vinden. De straten werden steegjes, het asfalt kinderkopjes, ik zag chique restaurantjes waar traditionele Peruaanse (waarschijnlijk cavialoze) gerechten verkrijgbaar waren maar ook milkshakes en pizza's, winkeltjes waarin gedroogde lamafoetussen plaats hadden genaakt voor pluchen lamaknuffels en duizenden andere vormen van kitsch, en alle hostels zagen er even gelikt en netjes uit. Het zou allemaal niet zo erg zijn als de straten niet vergeven waren van de toeristen. Ik liep door naar het centrale plein. En daar raakte ik bijna in een shock. Ik maakte een vlotte schatting van het aantal toeristen en ik kwam op 16,9 miljoen. Zestien komma negen miljoen! Dat is het inwonertal van Nederland. Stelt u zich dat eens voor, op een pleintje in hartje Cuzco. Peruanen waren echt een etnische minderheid hier. Er was een optocht gaande en iedereen genoot. Ik niet. Ik kon alleen maar denken: 'Nee, dit wil ik niet. Waar ben ik beland? Ik wil hier niet zijn. Niet dit. Ik wil weg. Ik vind dit vreselijk'. Ik zat al in een fase dat ik weer alleen wilde zijn, in een woestijn, in de jungle, whatever, en uitgerekend nu was ik hier beland. Maar ik had geluk. Dit was mijn reis en ik mocht vluchten. Ik bedacht me niet en reed 400 meter omhoog de stad uit. Heuvel over en Cuzco was uit het zicht. De dagmerrie was over.
Ik reed verder door boerenerf Peru. Zelfs de bergen hebben een lapjespatroon. Toch vond ik soms mooie kampeerplaatsen, zoals in een kloof naast een rivier. Ik was toen afgedaald naar 2400 meter en dat betekende tevens lekker warm weer. De volgende dag daalde ik nog 400 meter verder en mocht er toen weer 2000 omhoog. Dat warmte niet alles is bleek uit het gespuis dat om me heen zoemde. Het waren een soort vliegjes met een grootte tussen dat van een vlo en een fruitvliegje, en ze voerden aanvallen uit op mijn schenen en ellebogen. Ik was al vele malen gestoken zonder dat ik het doorhad en de jeuk was dermate mild dat het mij niet urgent leek maatregelen te nemen, maar 24 uur later had ik daar spijt van toen ik onder de paarse vlekken zat die net zo jeukten als muggenbulten. Op het moment van schrijven, 48 uur later, heb ik nog steeds spijt. Maar voor het eerst sinds lange tijd, met die zware klim in de warmte, zonder akkers, vee, honden en mensen om me heen, had ik weer eens een aangename fietsdag. En de volgende dag weer. Toen ik op 4000 meter was gleed ik weer 1400 meter omlaag, het stadje Abancay in. Ik reed naar het centrum. Ik maakte een vlotte schatting van het aantal toeristen en ik kwam op 2. Nee, het leven hier is zo slecht nog niet.
P.S. Excuses voor mijn Spaans overigens. Ik realiseer me dat zo goed als al het Spaans dat ik eerder in mijn blog gebruikt heb fout is. Vacuna is een vaccin, geen koe. Koe is vaca. En Spaans is español, espagnol is natuurlijk Frans, net als francés. Ik sluit niet uit dat ook dit alles wederom fout is.
-
21 Augustus 2015 - 14:34
Cinni:
Fijn om je verslagen weer te lezen. Sinds ik van fb af ben heb ik ze niet meer steeds gevolgd, dus ik heb wat in te halen!
Je schrijft mooi, bedankt. -
21 Augustus 2015 - 21:15
Rob:
Mooi verhaal weer. Jammer dat het je niet zo bevalt in Peru. Ik vond het er juist prachtig! Maar gelukkig heb je nog wel een stukje voor de boeg...
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley