Een echte filmster weigert een natte droge worst
Door: Richard van Dijke
Blijf op de hoogte en volg Richard
13 Juni 2025 | Kazachstan, Aral
Mijn streven naar vrijheid heeft soms ongewenste consequenties. Ik wilde de vrijheid behouden om hier in de Armeense hoofdstad Yerevan van hotel te wisselen als daar reden toe was, en had in eerste instantie niet meer dan twee nachten geboekt. Toen ik na de eerste nacht tevreden was en mijn verblijfsduur wilde verdubbelen, was mijn mooie kamer al vergeven. Ik verhuisde op dag drie intern naar een kamer met beduidend minder privileges, maar ik had nu een nachtkastje. En dat is ook wat waard.
Vanaf de start wist ik dat ik op een doodlopende weg zat. Iran en de Noordelijke Kaukasus in Rusland hadden een rode kleur toebedeeld gekregen in de reisadviezen en Azerbeidzjan zat op slot. Ik moest uit deze regio vliegen en de gunstigste plek om dat te doen was de Georgische hoofdstad Tbilisi. Ik wilde mijn tocht voortzetten aan de overzijde van de Kaspische Zee, in Kazachstan. In 2013 deed ik dat in Aktau. Omdat dit geen herhalingsoefening is, doe ik dit nu niet. Nu kies ik voor die andere stad aan de Kaspische Zee: Atyrau. Ik had eerder al eens gecheckt of er vluchten waren van Tbilisi naar Atyrau. De gunstigste verbinding was via Alma-Ata, met Air Astana. Voor ik op mijn derde dag in Yerevan ging slapen was ik nieuwsgierig en keek toch nog even naar de mogelijkheden. Ik werd verrast. Air Astana had nu directe vluchten van Tbilisi naar Atyrau, van nog geen twee uur. De volgende ochtend pikte ik meteen een ticket in en reserveerde het fietsvervoer. Ook boekte ik een kamer in Atyrau. Officieel geldt er in Kazachstan namelijk een registratieplicht voor bezoekers, maar in tegenstelling tot bij mijn eerste bezoek in 2013 ligt de verantwoordelijkheid daarvoor niet meer bij de reiziger maar bij de ‘host’. Met het boeken van een kamer voor één nacht had ik een gastheer naar wie ik indien nodig kon verwijzen. (Nog steeds is https://caravanistan.com/visa een ontzaglijk goede informatiebron, evenals hun reizigersforum.)
Ik bekeek Yerevan. Mooie stad. Statige gebouwen, veel parken, cultuur en een interessante markt met onder andere handwerk (aardewerk, houtsnijwerk), verzamelitems (postzegels, munten, speldjes) en kunst (schilderijen). Daarna was het tijd om weer op pad te gaan. Bij vertrek wachtte me een lekke band. Het ging om een reeds bekend euvel. Ooit had ik bij een bestelling van nieuwe uitrusting een gratis setje plakkers ontvangen. Het ging om zelfklevende plakkers van het merk Topeak. In een vorig fietsbestaan had ik geleerd van dit soort handige rommel af te blijven, maar die kennis was weggezakt en ik had inmiddels alle acht plakkers gebruikt. Nu lieten ze langzaam één voor één los en mocht ik ze alsnog vervangen door echte plakkers die met echte lijm worden vastgezet. Mijn pomp begaf het en mijn twee reservepompen waren ook niet fris meer; ik mocht dus in de stad eerst nog op zoek naar een nieuwe pomp. Tot overmaat van ramp reageerde mijn fietscomputer niet meer, iets dat ook nog eens drie kwartier van mijn tijd vergde. In het centrum van Yerevan vond ik een nieuwe pomp en in de naastgelegen supermarkt kocht ik een vijfliterfles water (sinds mijn aankomst in Yerevan was het zomer) en een lunch. Een meisje vroeg: ‘Are you from the USA?’. Ik ontkende. ‘You look like a Hollywood moviestar’, zei ze. Waar een scheerbeurt al niet goed voor is. Na alle vertraging en de lunch was het al half drie. Ik ging via een alternatieve route verder zuidwaarts rijden, want de hoofdroute voerde volgens Google Maps door een Azerbeidzjaanse enclave en ik voelde niets voor een illegale grensoverschrijding. Ik passeerde het Brabants klinkende Vosketap (‘Theo, gij nog een Voske van de tap?’) en het kolderiek klinkende Shaghap. Het was snel avond. Ik had in korte tijd drie dode slangen op de weg gezien en was daarmee een gewaarschuwd kampeerder. Toen ik in de heuvels een gebied bereikt had dat door Osmand aangemerkt werd als bos zocht ik naar een kampeerplek, maar was overal vanaf de weg of vanuit huizen zichtbaar. Het werd al vlot donkerder. Ik hoorde stemmen vanuit het landschap en sommige auto’s reden sluipend rond. Eén kwam uit de heuvels, stopte toen hij in mijn buurt was en deed zijn licht uit. Verderop was een auto geparkeerd en ik hoorde muziek en luide discussies. Wat een nare bedoening hier! Ik was knap wanhopig, daar in het donker. Ik vond een pad dat naar een picknickplaats leidde en verder. Ik stapte over laaghangend prikkeldraad en volgde het pad door de wildernis, in een slangenwerende regenbroek. Ik vond een plek en hield mijn avondroutine kort vanwege irritante honden die bij ieder geluid aansloegen. Ik sliep de klok bijna rond, van tien tot half tien, iets dat ik geregeld nodig heb na een verblijf in een hotel met al die verlokkingen van het internet. Het was niet zo dat ik na deze nacht weer volop energie had. Net als mijn vorige herstart, vanuit het Turkse Diyarbakır, had ik opnieuw moeite mijn kracht te hervinden, en dat terwijl ik geacht werd direct 300 meter te stijgen. Ik reed door naar Getap en werd in mijn hoofd getrakteerd op Bob Marley (‘Getap stand up, stand up for your right’). Ik ging hier weer afbuigen naar het noorden, naar het Sevan-meer, want zou ik zuidelijker gaan dan zou ik grotendeels over dezelfde route terug moeten fietsen. Er wachtte me nu een taaie klim van 1385 hoogtemeters naar de Selim-pas, die ik over twee dagen verdeelde. Dat betekende dat ik de volgende ochtend mocht beginnen met een klim van 700 meter, terwijl ik nog steeds mijn kracht niet hervonden had. Ik kwam uiteindelijk toch op de hoogvlakte terecht waar ook het enorme Sevan-meer lag. Langs groene weiden reed ik naar Martuni, vrijwel aan het meer, waar ik mijn bijna lege voedseltas weer goed aan kon vullen: ik vond blikken met perziken en ook luchtige Chinese graanblokken, ooit mijn dagelijkse ontbijt in China. Mijn tocht langs de oostkant van het meer begon mooi, met links en rechts fantastische horizontale bossen. Ik hou van horizontale bossen; je kunt je er meestal goed in verplaatsen en er ook kamperen. Dat ging ik dan ook doen. Ik liep het grote bos in, in de richting van het meer, tot de bodem zompig werd en de mugdichtheid groter. En aldus bracht ik de nacht door in een moerasbos.
De tocht langs het meer bleef mooi. De omgeving was hier praktisch onbewoond en vol natuur. Links bleef ik bossen zien, rechts een treinspoor en vaak rotswanden. Wat ik ook geregeld zag was fietsers. Tot Georgië had ik één bepakte fiets zien staan, ergens in de Balkan. Hier was een heel blik opengetrokken. Zo ontmoette ik een duo uit Letland. Eén van hen - bebaard, hoestend en met overgewicht - deed het woord. Hij deed me denken aan Bob ‘The Bear’ Hite, leadzanger van Canned Heat, die ooit een fatale inschattingsfout maakte door heroïne aan te zien voor cocaïne en een forse snuif te nemen. Nooit heroïne snuíven, jongens en meisjes. Edoch, deze Letse Bob verraste me door mede te delen dat hij en zijn reisgenoot via Iran en Turkmenistan oostwaarts zouden fietsen. Ze hadden andere fietsers ontmoet die via Rusland om de Kaspische Zee gingen rijden. Het verbaast me weleens hoezeer anderen maling hebben aan negatieve reisadviezen, maar wellicht was het Letse reisadvies voor Iran heel zonnig. Na een dag vol natuur eindigde mijn rit in bewoond gebied, maar ik vond langs de weg een overwoekerd paadje naar het meer en kon mijn tent opzetten nabij een afgrond, boven het water, bij een ondergaande zon.
Armenië staat vol overdekte picknicktafels. Bijna zonder uitzondering staat er een herdenkingssteen bij met een portret van een of meer gesneuvelde jongemannen. Nabij Tsovagyugh, waar ik het meer verliet, lunchte ik op zo’n picknickplaats en nam de afslag naar Dilijan. Het werd geen lange tocht want Dilijan lag 800 meter lager. Van de hoogvlakte was ik afgedaald naar een stad waar ik weer bergwanden om me heen had. Maar ik mocht er direct weer uit klimmen, 700 meter omhoog. De helft daarvan reed ik door bossen en pauzeerde toen, om vijf uur. De omgeving was mooi, met het vele groen, de rivier beneden en een overwoekerde spoorbaan langs de bergwand. Ik keek op de kaart en wat ik zag beviel me niet. Het bos hield op en ik zou spoedig langs het één na het andere dorp rijden. Mijn energie mocht dan helemaal terug zijn, hier had ik helemaal geen zin in. Ik wilde hier blijven. En dus bleef ik hier. De tent kwam in het groen naast het spoor te staan en ik ging lezen.
Vanadzor is derde stad van het land en het lag mooi rond de lunch op mijn pad. Ik kocht yoghurt met een vetpercentage van 18% en cola, en ging naar het park bij het busstation. Het was weer zo’n heerlijk verwaarloosd park met hoog gras en onkruid, verzonken bouwsels en bijna antieke picknicktafels dat desondanks/daarom populair was. Ik at mijn yoghurt. Soms twijfel ik bij een dergelijk vetpercentage of ik geen dikke mayonaise zit te eten. Vanadzor maakte niet zo’n indruk als Gyumri, maar ik was dan ook inmiddels een beetje aan Armenië gewend: een centraal plein en ook een centraal verkeersplein met een beeld of fontein, meerdere parken, en gebouwen van vierkante stenen in een mengeling van oudroze en...‘Terra’, zou mijn goede vriend Han gezegd hebben. Dat was een soort running gag van hem. Kleur nodig? ‘Terra.’ Sinds kort heb ik een leeftijd die Han in 2012 net niet mocht halen. Maar niemand die Han kende zal hem ooit vergeten. Vanaf Vanadzor reed ik de rest van de dag over een lange weg door een vallei, stroomafwaarts, bijna Armenië uit.
Ik kreeg haast om mijn tent te verlaten op deze beperkte hoogte. Hoe warm was het wel niet? Het was 28°C binnen. Ik ging er snel vandoor en was laks. In mijn korte broek liep ik langs het hoge gras en zag op tijd een bruine kop. Ik deed een stap terug en liep een klein stukje om. Iets later gaf ik mijn laatste Armeense drams uit aan droge worst en koude cola. De grens was snel gepasseerd en ik was terug in Georgië. Over vijf dagen ging ik vliegen en Tbilisi lag op een kleine dag rijden. In Sodakhlo nam ik een vervroegde lunch nu mijn cola nog koud was. De onverpakte droge worst had geen verwijderbaar vel. Hoeveel vingers hadden deze worst aangeraakt? Waar had deze worst gelegen? Moest ik deze worst eerst wassen? Maar dan werd het natte worst, en dat kan niet de bedoeling zijn van droge worst. Een natte droge worst is geen porem. Ik at en deed of ik van niets wist. Eenmaal weer onderweg ontmoette ik een Nederlandse. Ze fietste naar Armenië en wilde uiteindelijk Alma-Ata bereiken. De reeks fietsers werd lang: na een Fransman, een Italiaan, vijf Polen, een Rus, twee Letten en weer een Rus nu dus een Nederlandse. Ik voltooide mijn laatste klim op weg naar Tbilisi en koerste af op het centrum van de stad. Liever zou ik nog één nacht buiten slapen. Over een absurd steile weg beklom ik een heuvel die langs de stad lag. Ik vond er een geschikt bos en had een mooi zicht op de Vredesbrug (een golvende groene voetgangersbrug van glas en staal), de Public Service Hall (een verzameling megapaddestoelen) en in het Rike Park het muziektheater en de tentoonstellingshal (twee glimmende ruimtewormen) en een luchtballon (een witte planeet).
Het was lastig om in het centrum te komen. Ik had er wifi nodig om een kamer te vinden. Er was veel politie, wegen waren afgezet en er leek een militaire parade plaats te vinden. Later ontstond de sfeer van een nationale feestdag; er was een massa mensen op de been. Ik vond wifi. Ik vond een kamer. Ik had vier dagen de tijd voor de voorbereiding op de vlucht naar Atyrau en een nieuw steppeavontuur. Mijn steppeavontuur uit 2013, van Aktau naar Nukus, is vandaag de dag met een volledige asfaltering niet meer de uitdaging die het was. Atyrau - Aral leek dat nog wel: ik voorzag enig duw-, trek- en vloekwerk. Was de fiets er klaar voor na het onderhoud in Kutaisi? Ik liet voor de zekerheid toch eens een fietsenmaker kijken naar mijn trapas; daaruit kwamen soms rare geluiden. Zijn diagnose was er snel. ‘Broken’. Het kapotte onderdeel werd vervangen en ondertussen vond ik een leuk Chinees pompje. Ik had goede ervaringen met simpele Chinese pompen en kon er nog wel één gebruiken. Wat pompen betreft geldt er een eenvoudige wet: hoe goedkoper, hoe beter. In mijn hotelkamer sorteerde ik de bagage. Een deel bleef achter, zoals de verzameling aankoopbonnetjes, maar sommige bonnen bewaarde ik uit nostalgie, zoals die van de pont bij Hekelingen, en de boodschappen in Puttershoek, op dag één. Met weemoed keek ik naar de weelde aan voedsel op Europese supermarktbonnen. Misschien zou de komende tijd het aanbod verder verschralen en kon ik zelfs fluiten naar droge of natte worsten.
Ik bekeek de bezienswaardigheden die ik voor mijn aankomst van grote hoogte had gezien nu van dichtbij. Het was een bezichtiging die er in 2013 bij ingeschoten was. Ik herkende niets van het Tbilisi van toen; ik kwam van elders en zat in een ander deel van de stad.
Ik had ondertussen wat meer vrije tijd omdat ik besloten had geen doos te regelen voor het fietsvervoer. Ik zou laat in de nacht naar het vliegveld gaan fietsen en er werd voor de hele nacht regen voorspeld. Fietsen met een opgevouwen doos achterop was deze keer dus geen bruikbaar plan. Aan taxi’s ging ik zeker niet beginnen. Air Astana adviseerde het gebruik van een doos, maar verplichtte het niet. Ik ging mijn fiets daarom verpakken in de hoes die ik normaal als extra grondzeil gebruikte en het geheel laten sealen. Het scheelde me een hoop tijd en moeite en misschien ook geld, want een doos is al snel vijf kilogram aan bagagegewicht. Ondanks het gemak dat ik had van het niet hoeven regelen van (en zeulen met) een doos was ik nerveus. Ik was het niet meer gewend om te vliegen. Het ging niet om het vliegen zelf maar alles eromheen. Ik moest om 4.00 uur op, fietsen, de fiets en de bagage inpakken, inchecken, wachten, een kleine twee uur vliegen, langs de douane, alles uitpakken, de fiets rijklaar maken en geld opnemen. Pas als dat alles achter de rug was kon ik mijn fietsleven hervatten. En er zou me direct een taai klusje wachten. Ik wilde mijn tocht vanaf de Kaspische Zee hervatten, maar de luchthaven lag bepaald niet aan zee. Daar zou ik zelf naartoe moeten fietsen. Nu wist ik dat dat schier onmogelijk was omdat er geen strikte scheidslijn is tussen water en land - ik verwachtte eerder moerassen en wadden - maar ik zou fietsen zo ver als ik redelijkerwijs kon komen, waarschijnlijk een kilometer of dertig. Daarna zou ik omkeren en naar het hostel rijden waar ik een kamer gereserveerd had. De dag erop zou mijn tocht door Kazachstan mild beginnen, met asfalt en iedere dertig kilometer een dorp. Maar verderop zou het asfalt verdwijnen, en nog verder zouden er ook geen dorpen meer zijn. Op de 344 kilometer tussen Shalkar en Aral was alleen een kruising op 136 kilometer met enkele voorzieningen. Verder zou ik er niets kunnen kopen.
In theorie klonk het goed: van elf tot vier slapen en dan naar de luchthaven. Dat zou een redelijke nachtrust zijn. Het is een beter scenario dan in de avond al naar de luchthaven moeten voor een vroege vlucht. In de praktijk was mijn hoofd echter te veel bezig met wat komen ging. Uiteindelijk heb ik kort geslapen, misschien een uur, misschien een paar minuten. Ik vertrok in het donker. Het regende niet meer. Met fiets en al liep ik ruim een uur later de vertrekhal in. Mijn fiets kon geseald worden, zo werd me hier verzekerd. Op internet had ik al gelezen dat er een eenheidsprijs gold: groot of klein, altijd dezelfde prijs. Ik deed enig voorbereidend werk en toen het erop aankwam bleek de prijs voor het sealen van een fiets drie maal zo hoog te zijn als normaal. Ik vond 24 euro absurd. Ik ging zelf een poging wagen met mijn rol folie van vijftig meter, en ik slaagde glansrijk. Het was precies genoeg voor mijn bagage en de fiets. Er volgden geen verrassingen bij het inchecken; ik betaalde 56 dollar voor het vervoer van de fiets en dat is in deze tijd zeer schappelijk. De vlucht Tbilisi - Atyrau was nieuw en het was misschien daarom dat er maar 35 passagiers waren. Uit het raam was de overgang naar een nieuwe wereld mooi zichtbaar: rechthoekige lapjes landbouwgrond, maar ook bergen, daarna zee en uiteindelijk wadden en droge vlakten. De vlucht verliep snel en zo ook de vervolgprocedures op de kleine luchthaven van Atyrau, al maakte de douane het nog even spannend. ‘Visum?’, vroeg de beambte. Ik kaatste zijn vraag terug. Kende hij zijn vak niet? Burgers uit EU-landen kunnen dertig dagen visumvrij in Kazachstan verblijven. Punt. Er kwam iemand bij. Waar en hoe dacht ik het land te verlaten? Had ik een ticket? Nergens had ik gelezen dat er om een bewijs gevraagd kon worden dat ik dit land weer ging verlaten. Ik zei dat ik fietsend het land verliet, en dat ik zou blijven fietsen, op mijn weg naar Mongolië. Er werd wat getreuzeld. Later kreeg ik mijn stempel.
Ik zette vlot mijn fiets in elkaar en stond geïnteresseerden te woord. Iets verderop in de hal kon ik pinnen. Even later stond ik buiten, en ik begon te rijden naar het centrum van Atyrau. Ik reed door een droge, warme wereld met degelijke huizen en bijna zonder honden. Het verkeer was redelijk druk, maar her en der waren fietspaden aanwezig. Ik had een totaal ander volk om me heen. Ik was niet langer in het verlengde van Oost-Europa; dit was Centraal-Azië. Ik ging een supermarkt in - er waren er veel - en verbaasde me over het ruime assortiment. Ik vond hier weer houdbare melk. Je had halfvolle melk (1,5% vet), volle melk (3,5%) en tja…. overvolle melk (6%). In Turkije was ik blij geweest dat ik verlost was van het (Bulgaarse) cyrillische schrift, want Turks begreep ik beter. Maar na het onmogelijke Georgische en Armeense schrift was ik blij met de terugkeer van het cyrillische schrift, dat zoveel leesbaarder was voor mij. Alles is relatief. Buiten lunchte ik. Daarna gaf ik gevolg aan mijn streven: beginnen bij de startstreep. Die streep was zoals gezegd de branding van de Kaspische Zee. Vanuit de lucht had ik de kilometerslange wadden al gezien. Ik zou kijken hoe ver ik kwam. Ik reed langs een reeks dorpen en daarna door een steppe die op mijn kaart meer een moeras leek. De goede asfaltweg veranderde in een brakke asfaltweg. In het gehucht Pesnoj waren er alleen nog zandpaden. Er waren boerderijen en er was een omheind militair terrein. Bijna ieder pad liep dood. Enkele sporen liepen verder de steppe in. En toen werd ik aangevallen door dazen. Ik vond dat dit voor nu even genoeg was. Ik keerde om, meppend naar de dazen, en legde opnieuw dertig kilometer af, terug naar het centrum van Atyrau. Een interessant detail was dat ik nu moest klimmen van -12 naar -6 meter hoogte. Dat was een bijzondere ervaring na de Georgische passen op meer dan 2000 meter hoogte. Onderweg stopte er een auto en ik had een kort gesprek met, volgens zeggen, ‘de burgemeester’ en zijn chauffeur.
Op mijn kamer voelde het even raar: alle focus had op het voorbije programma gelegen en nu ging het leven door. Wat nu? Eten. Ik had weinig honger maar des te meer dorst. Ik at een restant brood met worst. Ik had ook anderhalve liter Fanta en twee liter melk, en ik had gedacht dat dat voldoende was voor de avond, maar toen de Fanta in een kwartier op was, wist ik dat dat een vergissing was. Ik richtte mijn tassen weer naar wens in en de mevrouw van het hostel regelde mijn registratie. Later op de avond ging ik naar buiten voor meer overvolle melk. Het was fantastisch om in het donker in die nieuwe wereld te lopen. Eenmaal weer op mijn kamer keek ik terug op mijn eerdere entrees in Kazachstan. De huidige dag was dag 109 van de reis. In 2013, op weg naar Indonesië, belandde ik bij het aanbreken van dag 105 in Aktau, samen met de universitaire docent Paul en de backpackers Janusch en Lilly. In 2016, op weg naar Japan, belandde ik eveneens op dag 105 in Kazachstan, in hoofdstad Astana. Ik heb me toen niet gerealiseerd dat ik bij aankomst op de dag af precies even lang onderweg was als drie jaar ervoor. En nu, in 2025, weet ik dat ik deze reis een kleine achterstand heb. Er zijn nog diverse geplande snijpunten met mijn oude routes. Misschien dat ik mezelf nog ergens inhaal.
‘Kijk uit wat je doet’, zei de vrouw van het hostel moederlijk.
‘Ik heb dit vaker gedaan.’
‘Maar toen was je jonger.’
Ik bevoorraadde me voor een week en reed vervolgens door Atyrau voor een versnelde bezichtiging. Atyrau was mooi noch lelijk. Wel was er groen met picknicktafels aan het water, en een fontein en overdekte zitplaatsen op een boulevard. Elders stond een podium. Er ging iets gebeuren wat ik ging missen. Ik lunchte aan een tafel. Toen ik definitief op weg was had ik lange tijd bedrijven om me heen, tot op een zeker punt; toen was er vrijwel alleen nog de steppe, en drooggevallen meren. Een man stopte en gaf me twee bakken met eten. Een ander gaf me icetea. Ik moest nog in het ritme komen; ik moest wennen aan de wind en het iets te drukke verkeer. Na 75 kilometer vond ik het genoeg. Het was dan ook al acht uur. Ik liep vierhonderd meter het land in en verdween mooi in de golving van het landschap. Het was geweldig om weer in die grote leegte te kamperen. Ik haalde mijn bakken Chinees uit de tassen, herstel: mijn bakken Kazachs. De eerste bak bevatte rijst met vlees; ik had er in een pauze al van gegeten. Ik meende dat er in de tweede bak een gevuld broodje lag, maar nu ik ‘m helemaal opende zag ik een volledige kippendij liggen. Slik. Ik ben geen kipliefhebber, maarja…. gegeven paard… bek. En kostbare eiwitten natuurlijk. Dapper at ik kip. Ik noteerde mijn fietsgegevens, maakte aantekeningen en viel om van de slaap. In de nacht was er harde wind. Ik zette de scheerlijnen vast en deed de buitentent dicht.
Een kleine schorpioen poogde zich voor me te verstoppen, maar koos niet de handigste plaatsen uit. Hij probeerde onder een band te kruipen van mijn reeds bepakte fiets, en daarna onder mijn standaard. Uiteindelijk liep hij weg. Ik fietste weg, naar het vredige plaatsje Dossor gelegen aan een zoutvlakte. Hier was de afslag naar het zuiden, naar Beyneu, wat in 2013 de noordelijkste plaats was op mijn weg naar Nukus in Oezbekistan. Nu ging ik rechtdoor, noordoostwaarts, naar Kandyagash. In de middag begon mijn linkerpedaal hevig te kraken en iets later zag ik in het interieur ervan verbogen metaal en losse kogellagertjes. Wat moest ik doen? Terug? Ik bleek er nog mee te kunnen rijden. Ik gokte erop dat ik er een dorp mee kon bereiken dat op zijn minst een plastic pedaaltje voor me had. En dus vervolgde ik mijn rit, met zicht op de eerste kamelen en dromedarissen van deze reis.
Ik lunchte de volgende dag in een chaikana (wegrestaurant). Rijst met vlees en koude cola - het was mijn eerste warme maaltijd in bijna vier maanden als ik kant-en-klare noodles buiten beschouwing laat (en de bakken Kazachs voedsel waren te zeer afgekoeld om ‘warme maaltijd’ te mogen heten). Daarna reed ik weer in die droge wereld die toch niet volledig droog was: soms zag ik meertjes en poelen. Af en toe zag ik groepen paarden in het water staan. Er was veel leven in de steppe. Naast het vee waren er veel knaagdieren (met name een soort staartloze eekhoorns), vogels en krekels. Veel kleinere dieren vonden hun einde op de reep asfalt. Langs de weg zag ik geregeld terreinen om de rit te onderbreken, met twee beschutte picknickruimtes, een toilet en een autobrug. Heel soms was er een luxe uitvoering van het toiletgebouw; dan was er ook een balie met snacks en dranken. Soms verliet ik de hoofdweg om in een dorp een koude Fanta te halen. Vaak waren er dan gesprekken met locals. Niemand sprak Engels - en waarom zouden ze - maar iedereen had een smartphone met internetverbinding. Gesprekken vonden dan plaats via vertaalprogramma’s. De dorpen waren meestal lastig te bereiken. Ze lagen vaak meerdere kilometers landinwaarts, achter een spoor, met één spoorwegovergang die zelden ter hoogte van het dorp lag.
Karauylkeldi is een uitgestrekte steppeplaats. Wat me begon op te vallen is dat veel mensen in dit land in degelijke vrijstaande huizen wonen. Met de hulp van een inwoner kwam ik voor drie euro in bezit van een set Chinese pedalen. Zouden ze langer meegaan dan mijn Tecora E-pedalen? Ik ging het testen. Ik kon nu in ieder geval weer reizen zonder het risico mijn pedaal te verliezen; ik was ‘m al eens verloren na het kamperen, lopend naar een pad dat me terug zou brengen naar de hoofdweg, maar had ‘m teruggevonden. Toen ik na mijn bezoek aan Karauylkeldi opnieuw op de hoofdweg reed, werd ik me een slordigheid gewaar. Een mens wordt laks als er iedere dertig kilometer een koelkast te vinden is. Ik was vergeten dat er een enkele uitzondering op de route lag. De volgende plaats lag pas op 71 kilometer en dan zou mijn dag voorbij zijn; ik zou weinig aan een oppepper hebben. Van een vrachtwagenchauffeur en zijn vrouwelijke gezelschap kreeg ik echter in de late middag twee blikken cola, Tsjechische worsten, een Bulgaars witbrood dat bezig was te ontdooien en drie bananen. ‘Ik rij steeds van Europa naar China en weer terug’, zei de chauffeur, waarmee de herkomst van de waren verklaard was. Ondertussen werd de wereld om me heen groener, met kraaien in de bomen en kikkers in de sloten. Na een nacht langs zo’n sloot met kikkers en muggen liep ik in een regenbroek (tegen eventuele aanvallen door slangen) door het gras terug naar de weg en ging op pad naar Sagashili. Eenmaal daar vond ik een winkel met een tweeliterfles koude cola. De norse vrouw achter de toonbank moest niet veel van me hebben, en dat zie ik graag als ik moet afrekenen. Ik at salami en wortelpuree in een schaduwrijk speeltuinhoekje. Daarna volgden de laatste kilometers naar Kandyagash. De omgeving werd weer iets minder groen. Voor de tweede dag op rij bleef de temperatuur goeddeels onder de 30°C. In Kandyagash zocht ik eerst het centrum op. Daar viel niet veel meer te zien dan een station en een speeltuin met hoog gras. Ik ging op zoek naar drinkbare vloeistoffen. Nog steeds kun je in Kazachstan niet bij een winkel door de ramen naar binnen kijken. Voor een idee met wat voor winkel je te maken hebt moet je het doen met teksten en afbeeldingen op gevels en ruiten. Ik vond water, melk en Fanta en pauzeerde in een park terwijl jongeren vragen stelden via hun telefoon. En toen was het tijd voor de rit zuidoostwaarts. Die begon met asfalt maar de weg verslechterde snel. Toen was er een bord waarmee wegwerkzaamheden werden aangekondigd. De A26 zou volgend jaar even mooi zijn als de in 2024 geasfalteerde A27 die ik zojuist achter me had gelaten, maar nu nog even niet. Ik reed vooral op de oude weg en meed het zandpad waar het overige verkeer reed. Ik kreeg onderweg een liter water, en later een liter icetea en een energydrink. Na Zhuryn stopte ik bij een valleitje waar ik mooi kon kamperen. In de ochtend verving ik mijn lekke band en werd verrast door een ongebruikt spaakgat in de naafflens. Hoe kon dat? Na enige tijd was ik wakker: er was een spaak gebroken. Ik had nu een extra klusje. Om tien uur vertrok ik. Ik had een taai dagje want de volgende plaats, Embi, lag op 61 kilometer. De weg bleef een slechte weg; het verkeer reed ernaast en ik slalomde om de gaten. Om twaalf uur lunchte ik, gezeten op een steen in een droogstaande sloot. Ik had een restje cola, een energydrink, doperwten en een blik vlees. Toen dat blik naar mijn idee leeg was slurpte een grote sprinkhaan de restjes vet, bouillon en vlees eruit.
In Embi liep ik door de supermarkt. Twee opgeschoten jongeren schudden me bij het passeren de hand. Dat vond ik zowel een dolkomisch als cool gebaar. De mevrouw achter de kassa was geïnteresseerd in mijn reis. Toen ik buiten yoghurt van 20% at bracht ze een brood om het erin te dopen, maar ik was een man die zijn yoghurt puur eet.
Na een taaie rit naar Mygalzhar, waar een geïnteresseerde man me een groot blik koude cola en broodjes gevuld met rösti gaf en waar kleine kinderen me een hand kwamen geven, wachtte me iets bijzonders: er lag een klein gebergte voor me en ik moest eroverheen. Eerlijk gezegd zat ik er niet op te wachten. Ik kwam hier voor steppes; groene heuvels had ik even genoeg gezien. Later, toen de heuvels achter me lagen en ik in Kotyrtas mijn dorst wilde lessen, moest er een man opgetrommeld worden om een kleine, verborgen winkel te openen. Even later dronk ik koude bessenprik, gezeten op een autoband.
Na een nacht waarin een krekel in mijn gezicht was gesprongen stond ik vroeg op om tijdig Shalkar te kunnen bereiken, teneinde op de late zaterdagmiddag mijn voedselvoorraad aan te kunnen vullen. Na Shalkar was het immers zover; dan volgde het grote niets, helemaal tot aan Aral. Na het dorp Monke Bi was er een verrassing: er werd hier geasfalteerd. En daarna lag er vers, uitgehard asfalt op me te wachten. Nog voor drieën was ik in Shalkar. Ik sprokkelde in meerdere supermarkten een aanvulling op de voorraad bijeen. Er was opnieuw een verrassing. Ik kreeg een hoosbui over me heen. En het hield niet op met verrassingen. Ik maakte een ongelukkige keuze die goed uitpakte: ik nam een korte route terug naar de hoofdweg maar die route was zanderig, en toen ik meer kracht zette op de pedalen brak het plastic exemplaar. Tot zover de test. Het euvel gebeurde op tijd; beter nu dan in de leegte. Ik reed terug naar het centrum voor een vervanging. Veel winkels waren inmiddels gesloten. Navraag leverde niets op en een winkel die ik eerder had gezien had alleen auto-onderdelen. Ik werd (surprise!) gered door de politie. Een jonge agent wenkte me en ik liet het probleem zien. Een collega trok de aandacht van een man met een busje. De man, de jonge agent en ik reden met de kapotte pedaal naar een afgelegen winkel. De verkoper toonde een nieuwe set en de agent rekende af. Op de valreep had ik mijn pedaal, en de agent wilde geen geld zien. Ik had nog net voldoende tijd om terug te keren op de hoofdweg en Shalkar achter me te laten voor het tijd werd de tent op te zetten. Ik meende voldoende vocht bij me te hebben: een achtliterfles water, daarnaast nog drie liter, vier liter cola, vijfenhalve liter Fanta en drie liter melk. Ik kampeerde als vanouds tussen fantastisch geurende planten, en met deze avond paarden om me heen.
De volledige dag in het niets was aangebroken. Het asfalt verdween maar verscheen ook weer, en dat patroon veranderde niet meer. Automobilisten stopten, uit nieuwsgierigheid of voor een selfie met mij. Eén man toonde een foto van mij met iemand anders. Ik begon al bekendheid te vergaren; foto’s werden kennelijk uitgewisseld. Niet alle ontmoetingen waren leuk. Een wat formeler trio stelde enkele vragen en vroeg toen om mijn paspoort. ‘Police’, zei een van hen. Ja, en ik ben de koning van Spanje. Ieder vroegen ze een keer om mijn paspoort. Ik stond bijna op het punt op te stappen toen ze opgaven, me een hand gaven en zelf vertrokken. Ondanks de leegte waarin ik me bevond moesten hier mensen wonen, want ik bleef paarden, koeien en kamelen zien. Kamelen hadden hier geen volle bulten, waarschijnlijk omdat hier relatief eenvoudig water te vinden was; de bulten zagen eruit als rubberen rugvinnen. Ik lunchte in de schaduw van een duiker, een betonnen buis onder de weg. Perspectieven veranderden en ik werd minder kritisch: wat ik normaal ‘lauwe cola’ zou noemen vond ik nu nog heerlijk koud. Mijn voorheen smakeloze kaas beviel me goed. Later ontmoette ik de man weer die me eerder icetea en een energydrink gaf. Nu gaf hij me een liter cola. Een echtpaar schonk me een fles ijskoud water. Na 93 kilometer stopte ik, om de volgende dag rond het middaguur op de kruising met voorzieningen te kunnen zijn. Daar moest haast wel een chaikana zijn, zodat ik kon lunchen. Al met al was het een mooie, vredige dag in deze stille leegte.
De echte hitte bleef vooralsnog uit. De zon was er soms al vroeg, op wolkeloze ochtenden, maar het werd nooit snel warm. In Atyrau en de dagen erna was het warm (36°C met uitschieters boven de 40), maar de laatste week was het steevast een graad of 23 bij vertrek, oplopend tot zo’n 30°C. Op weg naar de kruising gaf een man me een zak met iets dat op een kruising tussen harde broodjes en koeken leek. Het was een fors pakket met misschien wel 25 van die broodkoeken.
Zelden werd ik treurig bij het verruilen van een kapotgereden weg voor een goede asfaltweg, maar toen ik aankwam bij de M32 en het verkeer zag, wist ik dat mijn rustige omgeving verleden tijd was. Ik vond een chaikana en at er mijn favoriete maaltijd van weleer: lagman (spaghettisoep). Een man die me eerder enkele ondersteunende aanwijzingen had gegeven bij de bestelling, betaalde bij zijn vertrek mijn maaltijd. Gul volk, die Kazachen. De middag was eenvoudig en moeilijk. De kilometers vlogen erbij maar de vrachtwagens vlogen voorbij, en terwijl ik eerder de weg voor mezelf had en het sporadische gemotoriseerde verkeer meestal de voorkeur gaf aan de berm, was het nu aan mij om aan de kant te gaan. Ik had een strook van een halve meter breed en moest me vaak concentreren op de weg, wat ten koste ging van het bewonderen van de omgeving, die steeds droger en zandkleuriger werd. Op een pauzeerterrein at ik de gekregen broodjes. Het waren zoete broodjes die enigszins naar cake smaakten. Pas nu, na anderhalve dag, brak ik de ton van acht liter aan. In de vroege avond ontmoette ik een fietser. Ze waren tot dusver de grote afwezigen in Kazachstan na de overvloed in Georgië en Armenië, maar hier was Andrej uit Rusland. Hij was op weg naar de Pamir Highway in Tadzjikistan.
Ik had nog 110 kilometer zonder dorp of eethuis te gaan tot aan Aral. Op dit asfalt was dat met gemak in een dag te doen, maar ik wilde niet in de avond aankomen. Het lot vond daar iets op. Het regende in de ochtend en ik draaide me nog een keer om. Daarna las ik een uur en ik vertrok uiteindelijk om elf uur. Ondanks het weer werd de omgeving droger, woestijnachtig. Soms zag ik naast me zandduinen aan de horizon, en meer en meer kamelen. Toen ik een stukje kunst in het landschap bewonderde, kwam er opnieuw een fietser in beeld. Het was een Kazach van 65 jaar, op weg naar Mekka. Hij zou via Azerbeidzjan, Iran en Koeweit fietsen. Hoe mensen dit soort wonderlijke routes fietsen was me een raadsel en dat bleef het, want goede communicatie was niet mogelijk. Elf kilometer voor Aral liep ik de vlakke leegte in en kampeerde tussen de kamelen. Wat waren kamelen eindeloos veel rustgevender dat die blaffende misbaksels aan de andere kant van de Kaspische plas.
Het was mooi om een woestijnstad als Aral binnen te rijden. Ooit lag het aan het Aralmeer, dat nu grotendeels was drooggevallen. Er was water aan onttrokken, het was verzilt en vervuild door bestrijdingsmiddelen uit de landbouw.
De tijden van openbare wifi leken voor mij voorlopig voorbij, maar ik had wat namen en adressen. Mijn eerste keus was goed. Ik had een kamer met badkamer en wifi. Die badkamer had ik nodig, want niet eerder op deze reis was ik zo vuil, met name door het stof. Na het ritje naar en van de Kaspische Zee was ik vanaf Atyrau elf dagen onderweg geweest. Ik was nog niet echt op de proef gesteld, maar er gingen nog meer leegtes volgen in China en Mongolië.
Maar zo ver was het nog niet. De Kazachse leegte lag nog niet achter me en voor ik in China zou zijn moest ik eerst afrekenen met hoger gelegen passen dan in Georgië. Wat een alleraardigst stukje wereld had ik uitgekozen om te bereizen.
________________
‘Ik heb de blogs al gelezen. Heeft het dan zin om ook het boek nog te lezen?’ Jazeker! Er staat zo veel meer in. ‘Verrassend anders dan zijn blog’, schrijft lezer Rogier.
Het boek ‘Vinnig meppen met een bos tulpen’, over de eerste twee jaar van mijn fietsleven, is bij de boekhandels verkrijgbaar, of tegen gereduceerd tarief bij:
-
13 Juni 2025 - 22:17
Jilles:
Van Dijke, wat een prachtige beschrijvingen weer van jouw doldrieste avonturen door Centraal Azië!
Van natte droge worst, via Chinese pedalen tot grote sprinkhaan die zich te goed doet aan je jus.
tip voor overige lezers:
Koop het boek; er staat nog zoveel meer lezenswaardigs in!
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley